ECLI:NL:RBDHA:2024:8564

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
NL22.24359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag voor gezinshereniging met een jongvolwassen referent

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, een Syrische vrouw geboren in 1960, heeft een aanvraag ingediend om bij haar zoon, geboren in 2003, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen sprake zou zijn van een beschermingswaardig familieleven en dat de belangen van de Nederlandse overheid zwaarder wegen dan die van eiseres.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de aanvraag niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat er een 'fair balance' is tussen het belang van eiseres om gezinsleven te kunnen uitoefenen en de belangen van de Nederlandse staat. De rechtbank wijst erop dat de afhankelijkheid van de referent van eiseres niet in de belangenafweging is meegenomen, en dat de scheiding tussen hen niet vrijwillig is geweest, maar gedwongen door de vluchtsituatie van de referent.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden uitgevoerd met inachtneming van de uitspraak. Tevens moet verweerder het griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoeden. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiseres slagen en dat het beroep gegrond is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24359

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.H.E. de Koningh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een mvv [1] voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent').
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 20 mei 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 november 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Achtergrond
3. Eiseres is geboren op [datum 1] 1960 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiseres wil verblijf in Nederland bij haar zoon [referent] (referent), geboren op [datum 2] 2003.
Eiseres woont op dit moment samen met de zus van referent in Turkije. De zus van referent zorgt op dit moment voor eiseres. Voor de zus is gezinshereniging aangevraagd door haar echtgenoot. Eiseres wordt financieel en emotioneel gesteund door referent en zijn broer ( [broer] ). Ook de broer van referent verblijft in Nederland.
Het bestreden besluit
4. Verweerder stelt zich in op het standpunt dat tussen eiseres en de heer [broer] geen sprake is van beschermingswaardig familieleven. Omdat referent wordt gezien als jongvolwassene, neemt verweerder familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . Verweerder heeft een afweging gemaakt tussen het belang van referent en zijn gezinsleden (het uitoefenen van familieleven) en het belang van de Nederlandse overheid (restrictief toelatingsbeleid, economisch belang, aanspraak op voorzieningen, de openbare orde, volksgezondheid). De beoordeling en afweging van de belangen leidt tot de conclusie dat het algemeen belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van referent en eiseres tot afgifte van een verblijfsvergunning. Daarom heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt?
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de beroepsgronden zich niet richten tegen verweerders standpunt dat tussen eiseres en de heer [broer] geen sprake is van beschermingswaardig familieleven.
5.1.
Eiseres voert aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres uitvalt. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt en legt hierna uit waarom zij tot oordeel komt.
5.2.
Artikel 8 van het EVRM verplicht verweerder ertoe om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van het economisch welzijn van de Nederlandse staat. [3] Ook moet verweerder de feiten en omstandigheden op basis waarvan verweerder tot de conclusie is gekomen dat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is, betrekken bij de belangenafweging of sprake is van beschermen waardig familieleven. De rechter moet toetsen of verweerder dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend is.
5.3.
Enigszins terughoudend toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder qua vorm en inhoud niet juist heeft getoetst en niet deugdelijk gemotiveerd heeft waarom de belangenafweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van een vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid van de Nederlandse staat.
5.4.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder ten onrechte stelt dat nu sprake is van een eerste toelating alleen in ‘zeer bijzondere omstandigheden’ de belangenafweging in het voordeel van eiseres uitvalt. Uit pagina 15 van Werkinstructie 2020/16 volgt dat er bij overkomst van achtergebleven gezinsleden sprake moet zijn van een evenwichtige belangenafweging tussen migratiecontrole en bestaand gezinsleven. Het criterium van ‘uitzonderlijke gevallen’ geldt voor dreigende scheiding van een gezin in Nederland dat het gezinsleven is aangegaan tijdens onrechtmatig verblijf. Verweerder heeft door zich op het standpunt te stellen dat de belangenafweging in het geval van een eerste toelating alleen onder zeer bijzondere omstandigheden tot een belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling kan leiden, een onjuist uitgangspunt gehanteerd.
5.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerders belangenafweging niet deugdelijk en niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden en acht de gegeven motivering ontoereikend om verweerders conclusie dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt te kunnen dragen. Verweerder heeft namelijk niet kenbaar in het voordeel van eiseres en referent betrokken dat referent afhankelijk is van eiseres terwijl dat wel zou moeten omdat het jongvolwassenenbeleid van toepassing is. De afhankelijkheid van referent van eiseres staat immers vast en moet kenbaar in zijn voordeel worden betrokken in die belangenafweging. [4] Dit heeft verweerder nagelaten. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder, gelet op deze afhankelijkheid, ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft betrokken dat eiseres en referent het gezinsleven op afstand kunnen voortzetten zoals ze dat nu doen. Ook heeft verweerder de objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen niet kenbaar in het voordeel van eiseres en referent betrokken. Het bestreden besluit noemt deze objectieve belemmering wel, maar welk gewicht verweerder daarin heeft toegekend volgt niet uit de motivering van het bestreden besluit. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe het feit dat referent als jongvolwassene is aangemerkt, is afgezet tegen de omstandigheid dat de overkomst van eiseres ten laste komt van de Nederlandse staat omdat referent niet in staat is haar financieel te ondersteunen. Immers, als iemand als jongvolwassene wordt aangemerkt betekent dit (in beginsel) dat hij financieel afhankelijk is van (het gezin van) zijn ouders en (dus) niet in zijn eigen onderhoud en dat van zijn overkomende gezinsleden kan voorzien. Waarom het ten laste komen van de Nederlandse staat in een dergelijk geval in het nadeel van eiseres kan worden meegewogen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.
5.6.
Ook heeft verweerder ten onrechte niet in het voordeel van eiseres betrokken dat de scheiding tussen eiseres en referent geen vrijwillig karakter heeft gehad, maar een gedwongen karakter in verband met de vluchtsituatie van referent. De rechtbank volgt eiseres bovendien in haar stelling dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte onvoldoende rekening heeft gehouden met de leeftijd van referent toen hij Nederland binnenkwam en om bescherming vroeg en het lange verloop van de verloop van de asielprocedure en de gezinsherenigingsprocedure daarna. Datzelfde geldt voor het feit dat de banden met Turkije noodgedwongen zijn ontstaan en dat er minder intensief gezinsleven was door de omstandigheid dat het gezinsleven op afstand moet worden uitgeoefend. Waarom de intensiteit van het gezinsleven onder deze omstandigheden ten nadele van eiseres in de belangenafweging kan worden betrokken, heeft verweerder niet goed uitgelegd.
5.7.
Verweerder heeft, gelet op al het vorenstaande, niet deugdelijk gemotiveerd dat sprake is van een “fair balance” tussen het belang van eiseres om het gezinsleven met referent in Nederland te kunnen uitoefenen en het belang van de Nederlandse overheid bij het beschermen van het economisch welzijn, de openbare orde, de rechten en vrijheden van anderen en de volksgezondheid van het land. De beroepsgronden slagen in zoverre. Het beroep is gegrond.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen omdat ook de motivering in het verweerschrift de belangenafweging niet kan dragen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 november 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden