ECLI:NL:RBDHA:2024:8526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
23/7107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG). Eiser had op 5 juni 2023 een EMG opgelegd gekregen vanwege onverantwoord verkeersgedrag op 8 april 2022. Na een bezwaarprocedure bleef verweerder bij zijn besluit. Eiser, die op 23 maart 2023 in een strafrechtelijke procedure was vrijgesproken, diende op 1 mei 2023 een verzoek tot herziening in, maar verweerder wees dit af omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van het herzieningsverzoek rechtvaardigen. De werkgeversverklaring die eiser aanvoert, kan niet als nieuw feit worden gekwalificeerd, omdat deze ook in de eerdere procedure had kunnen worden ingebracht. Het strafrechtelijke vonnis biedt geen nieuwe inzichten die de eerdere beslissing van verweerder ondermijnen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de EMG in stand blijft. Eiser heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, en is openbaar uitgesproken op 21 mei 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7107

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van het besluit tot oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG).
1.1.
Verweerder heeft dit besluit (het primaire besluit) op 5 juni 2023 genomen. Met het bestreden besluit van 13 september 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
1.2.
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft eiser op 25 augustus 2022 een EMG opgelegd omdat hij zich op 8 april 2022 onverantwoord zou hebben gedragen in het verkeer. Met de beslissing op bezwaar van 27 september 2022 is verweerder bij dit besluit gebleven. Eiser heeft hiertegen geen beroep ingesteld, waardoor dit besluit formele rechtskracht heeft gekregen. Op 1 mei 2023 heeft eiser een verzoek tot herziening van het besluit van 25 augustus 2022 ingediend. In dit verzoek stelt eiser dat hij in de strafrechtelijke procedure op 23 maart 2023 is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten op basis waarvan verweerder de EMG heeft opgelegd. Verder heeft hij een verklaring van zijn werkgever ingebracht.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft het herzieningsverzoek afgewezen omdat eiser geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat, wanneer een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit, het bestuursorgaan dit verzoek af mag wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. [2] Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [3]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin. De door eiser ingebrachte werkgeversverklaring kan niet als zodanig worden gekwalificeerd omdat deze ook in de eerdere procedure had kunnen worden ingebracht. Bovendien is deze verklaring afkomstig van zijn vader en kan daarmee niet als objectief worden aangemerkt. Het strafrechtelijke vonnis kan evenmin worden gezien als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, nu hieruit niet kan worden afgeleid dat eiser is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten op basis waarvan verweerder de EMG heeft opgelegd. Het vonnis bevat evenmin informatie over de vraag waarom eiser is vrijgesproken. Afgezien daarvan geldt in het bestuursrecht een lagere bewijsmaatstaf en kan voor het aannemelijk maken van de feiten worden volstaan met een op ambtseed opgemaakt proces verbaal. [4] Uit het proces-verbaal van verhoor van 15 juni 2022 blijkt dat eiser is opgemerkt door zowel een omstander als de verbalisant zelf en later ook is herkend op camerabeelden. Verweerder heeft dit voldoende mogen achten voor het opleggen van een EMG.
6. Verdere feiten en omstandigheden die met zich meebrengen dat het evident onredelijk is dat verweerder weigert terug te komen op de eerdere opgelegde EMG, zijn gesteld noch gebleken. Verweerder heeft het verzoek van eiser terecht afgewezen.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de EMG in stand blijft. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Raad) van 22 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1161.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1836.