ECLI:NL:RVS:2013:1836

Raad van State

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
201302079/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake last onder dwangsom en handhaving Huisvestingsverordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond werd verklaard. Het college had op 27 december 2011 vastgesteld dat [appellant] niet had voldaan aan een eerder opgelegde last onder dwangsom, die inhield dat hij het strijdige gebruik van zijn woning aan de Eisenhowerlaan 9 te Utrecht moest staken. De last was opgelegd op basis van de Regionale Huisvestingsverordening, die vereist dat een woning niet zonder vergunning van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte mag worden omgezet. Het college concludeerde dat de dwangsom van € 7.500,00 was verbeurd en deze werd ingevorderd.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat [appellant] niet het exclusieve gebruik had van ten minste 50% van het bruto-gebruiksoppervlak van de woning, omdat huurders gebruik mochten maken van de woonkamer en de zolder. [Appellant] voerde aan dat hij wel het exclusieve gebruik had, maar de rechtbank hechtte meer waarde aan het inspectierapport van het college, waarin was vastgesteld dat de huurders toegang hadden tot deze ruimtes. De rechtbank bevestigde dat de voorwaarden voor een hospitasituatie niet waren voldaan, waardoor een omzettingsvergunning noodzakelijk was.

Tijdens de zitting in hoger beroep voerde [appellant] aan dat de hoogte van de dwangsom gematigd moest worden vanwege zijn financiële situatie, maar deze grond werd niet eerder bij de rechtbank aangevoerd en werd daarom buiten beschouwing gelaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201302079/1/A3.
Datum uitspraak: 6 november 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 januari 2013 in zaak nr. 12/1901 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2011 heeft het college vastgesteld dat [appellant] de hem bij besluit van 15 juni 2011 opgelegde last onder dwangsom, inhoudende dat hij vóór 10 oktober 2011, op verzoek van [appellant] verlengd tot 1 november 2011, het met artikel 3.1.2, aanhef en onder c, van de Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht (hierna: de Huisvestingsverordening) strijdige gebruik van de woning aan de Eisenhowerlaan 9 te Utrecht staakt of doet staken en gestaakt houdt of doet houden, niet is nagekomen. Daarbij heeft het college vastgesteld dat de dwangsom van € 7.500,00 is verbeurd en deze ingevorderd.
Bij besluit van 17 april 2012 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 december 2011 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.J. van Ewijk, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van burgemeester en wethouders van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Ingevolge artikel 1.1, onder 44, van de Huisvestingsverordening wordt verstaan onder zelfstandige woonruimte: woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 3.1.1 is het bepaalde in hoofdstuk 3 van toepassing op alle woonruimten.
Ingevolge artikel 3.1.2, aanhef en onder c, is het verboden om zonder vergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 3.1.1, van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
In de bij de Huisvestingsverordening behorende artikelsgewijze toelichting, zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt als bijzondere vorm van zelfstandige woonruimte onder meer de hospitasituatie vermeld, inhoudende dat een hoofdhuurder of eigenaar-bewoner (voor meer dan 50% eigenaar) zelf meer dan 50% van het bruto-gebruiksoppervlak van de woning in gebruik heeft en maximaal twee kamers aan derden verhuurt.
2. Het college heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat op 8 november 2011 een inspectie in de woning heeft plaatsgevonden om te controleren of aan de bij besluit van 15 juni 2011 opgelegde last is voldaan, dan wel of, zoals [appellant] aan het college heeft meegedeeld, in de woning een hospitasituatie is gerealiseerd, zodat ingevolge de Huisvestingsverordening geen omzettingsvergunning is benodigd. Door het college is meer waarde gehecht aan het inspectierapport, met daarin verklaringen van de huurders dat zij gebruik mochten maken van de woonkamer en de zolder, dan aan de later door de huurders afgelegde verklaringen dat niet van deze ruimten van de woning gebruik mocht worden gemaakt, mede gezien het feit dat de huurders ten tijde van de inspectie in de woonkamer werden aangetroffen. Bovendien leidde het college uit de door [appellant] overgelegde plattegronden af dat van de woonkamer en de zolder in overleg gebruik mocht worden gemaakt. Hieruit volgt volgens het college dat een hospitasituatie niet aan de orde was, zodat de woning in strijd met artikel. 3.1.2, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening zonder vergunning van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte was omgezet.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet het exclusieve gebruik had van tenminste 50% van het bruto-gebruiksoppervlak van de woning. Hij voert daartoe aan dat de woonkamer en de zolder niet bestemd waren voor gemeenschappelijk gebruik, aangezien met de huurders in oktober 2011 was afgesproken dat zij de woonkamer en de zolder niet meer mochten gebruiken. Hierbij beroept hij zich op schriftelijke verklaringen en ter zitting bij de rechtbank afgelegde verklaringen van de huurders. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte uit de door hem overgelegde plattegronden heeft geconcludeerd dat hij niet tenminste 50% van het bruto-gebruiksoppervlak van de woning in gebruik had.
3.1. Op de door [appellant] overgelegde plattegrond is aangegeven dat de zolder onder het exclusieve gebruiksrecht valt van [appellant] en zijn vriendin. Door middel van een asterisk is aangegeven dat de huurders in overleg gebruik mochten maken van de zolder. Anders dan [appellant] aanvoert, betrof het geen exclusief gebruiksrecht, omdat de huurders gebruik mochten maken van de woonkamer en de zolder, zij het in overleg. Daarvoor is niet van belang of het om regelmatig of incidenteel gebruik ging.
Nu de huurders van de woonkamer en zolder gebruik mochten maken, ook al was daarvoor toestemming vereist, brengt dat met zich dat [appellant] niet het exclusieve recht had op het gebruik van deze ruimten.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college meer waarde mocht hechten aan het ambtsedig opgemaakte inspectierapport dan aan de later overgelegde schriftelijke verklaringen van de huurders en de door de huurders ter zitting afgelegde verklaringen dat zij niet in de woonkamer mochten komen, mede gezien de omstandigheid dat de huurders de inspecteurs zonder voorafgaande toestemming van [appellant] in de woonkamer hebben toegelaten. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 27 mei 2009 in zaak nr. 200804453/1) mag het college in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij de wederpartij tegenbewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Op grond van het inspectierapport, het feit dat de huurders de inspecteurs tot de woonkamer hebben toegelaten en de overgelegde plattegronden heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] niet het exclusieve gebruik van tenminste 50% van het bruto-gebruiksoppervlak van de woning had. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat niet aan de opgelegde last was voldaan nu het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op grond van artikel 3.1.2, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening een omzettingsvergunning was benodigd, aangezien niet aan de voorwaarden voor een hospitasituatie was voldaan.
Het betoog faalt.
4. Ter zitting heeft [appellant] betoogd dat ingeval de Afdeling van oordeel is dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de dwangsom diende te worden ingevorderd, er aanleiding is voor matiging van de hoogte van de dwangsom wegens zijn financiële situatie.
4.1 [appellant] heeft deze grond en de daaraan ten grondslag liggende feiten voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is waarom het betoog dat er aanleiding is voor matiging van de hoogte van de dwangsom niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd, en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partij omtrent hetgeen in geding is had behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013
280-805.