ECLI:NL:RBDHA:2024:8495
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft op 31 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank volgt de motivering van de staatssecretaris, die zich baseert op de Dublinverordening. Eiser voert aan dat de opvangsituatie in België zo ernstig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. Hij verwijst naar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en stelt dat hij zelf slachtoffer is geworden van geweld op straat. De staatssecretaris heeft echter geconcludeerd dat de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat er sprake is van systeemfouten die leiden tot onmenselijke of vernederende behandelingen.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die leiden tot onevenredige hardheid bij de overdracht aan België. Eiser heeft geen aangifte gedaan van mishandeling bij de Belgische autoriteiten, wat van hem verwacht mag worden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid onder artikel 17 van de Dublinverordening. De uitspraak eindigt met de mededeling dat eiser geen vergoeding van proceskosten ontvangt en dat de uitspraak openbaar is gemaakt.