ECLI:NL:RBDHA:2024:8459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
NL24.12116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 24 juli 2023 afgewezen, en het bezwaar van eiser is op 20 februari 2024 ongegrond verklaard. Eiser heeft meerdere aanvragen voor uitstel van vertrek ingediend, maar deze zijn steeds afgewezen. De rechtbank heeft het beroep buiten zitting afgedaan, waarbij eiser verzocht om vrijstelling van het griffierecht, wat voorlopig is toegewezen.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen van eiser, omdat deze niet heeft gereageerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aannemelijk heeft gemaakt dat het advies correct is verzonden en dat eiser geen feiten heeft aangedragen die de ontvangst van het advies betwijfelen. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek terecht is, omdat eiser geen nieuwe feiten heeft aangevoerd die een andere beoordeling rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.12116

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van eiser.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 24 juli 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 februari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, in overeenstemming met partijen, buiten zitting afgedaan.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser heeft op 7 september 2012 een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is op 18 oktober 2012 afgewezen. Daarbij is eveneens een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd.
2.1.
De nationaliteit van eiser is niet bekend. Tussen 2012 en 2023 heeft eiser meerdere aanvragen ingediend voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Deze aanvragen zijn allemaal afgewezen.
2.2.
Eiser heeft op 11 mei 2023 onderhavige aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend.
2.3.
De staatssecretaris heeft de aanvraag op 24 juli 2023 afgewezen omdat er, na meerdere verzoeken, onvoldoende gegevens waren verstrekt zodat het Bureau Medische Advisering (BMA) geen advies kon uitbrengen.
2.4.
In bezwaar zijn deze gegevens alsnog verstrekt zodat op 26 januari 2024 advies is uitgebracht door het BMA. Dit advies is op 29 januari 2024 aan eiser verzonden; daarbij is de mogelijkheid geboden om op het advies te reageren en om te worden gehoord. Er is, ook na rappel, geen reactie van eiser ontvangen door de staatssecretaris.
2.5.
Op 20 februari 2024 is het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij is, onder verwijzing naar het BMA-advies, overwogen dat eiser onder medische behandeling staat, maar dat hij met voorwaarden kan reizen. Nu eiser zijn nationaliteit niet kenbaar heeft gemaakt kan niet worden onderzocht of de behandeling in zijn land van herkomst mogelijk is. Daarnaast stelt de staatssecretaris dat de enkele stelling dat terugkeer naar land van herkomst in strijd met artikel 8 EVRM is, onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
3. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van zijn beroep wegens betalingsonmacht. De rechtbank heeft het verzoek om een vrijstelling voorlopig toegewezen. Met het door eiser overgelegde formulier heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. Het verzoek om vrijstelling van het griffierecht wordt definitief toegewezen.
4. De rechtbank beoordeelt de weigering om eiser op grond van artikel 64 van de Vw uitstel van vertrek te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser stelt dat hij het advies van het BMA niet heeft ontvangen. Om die reden heeft hij niet kunnen reageren op het advies en is hij ook niet in de gelegenheid geweest om te worden gehoord. De staatssecretaris had moeten controleren of de brief wel was aangekomen nu er geen reactie was binnengekomen. Daarbij moet het afzien van een hoorzitting schriftelijk worden gedaan, dit is niet gebeurd. Eiser wil dan ook alsnog worden gehoord. Daarnaast blijkt, volgens eiser, uit het arrest Cannabis en het IB 2023/53 [1] dat bij een terugkeerbesluit inzake artikel 64 van de Vw getoetst dient te worden aan artikel 8 van het EVRM, waarbij medische behandelingen worden geschaard onder het privéleven. Het terugkeerbesluit van 2012 kan dus niet onverkort gelden nu eiser ruim tien jaren in Nederland heeft verbleven en ook medische zorg heeft gehad.
Verzending en ontvangst BMA-advies
7. Uit vaste rechtspraak volgt dat, in het geval van niet-aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnde document, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het stuk op dat adres. Het bestuursorgaan kan in eerste instantie dus volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de geadresseerde om feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [2] De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de brief bij verzending van het advies van het BMA juist is geadresseerd. Daarnaast is reeds door de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, geoordeeld dat het postregistratiesysteem van de IND, Indigo, gevolgd kan worden. Uit deze uitspraak volgt dat als een poststuk in Indigo de status "bericht verwerkt" heeft gekregen, als vaststaand kan worden aangenomen dat het desbetreffende poststuk het in Indigo vermelde verzendadres bevat, is uitgeprint, in een envelop is gestopt en uit de couverteermachine is gerold. [3] De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de in Indigo gedocumenteerde verzending aannemelijk is gemaakt en dat de brief door gemachtigde is ontvangen. Eiser heeft niets aangevoerd waaruit volgt dat het advies niet is ontvangen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat het advies van het BMA met de begeleidende brief van 29 januari 2024 (de gemachtigde van) eiser heeft bereikt. In deze begeleidende brief wordt eiser in de gelegenheid gesteld om op het advies te reageren en om aan te geven of hij wil worden gehoord. In deze brief staat verder dat als hij niet binnen twee weken reageert, ervan uitgegaan wordt dat hij afziet van het recht om te worden gehoord. De staatssecretaris mocht, zo volgt ook uit jurisprudentie van de Afdeling, [4] uit de omstandigheid dat eiser niet heeft gereageerd op deze brief afleiden dat hij afzag van zijn recht om gehoord te worden, zoals bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht. Niet is vereist dat het afzien van een hoorzitting schriftelijk wordt bevestigd. De staatssecretaris heeft gelet op het voorgaande in dit geval terecht afgezien van het horen van eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8 EVRM
9. In het Cannabis arrest [5] oordeelt het Hof dat de periode dat de derdelander, die medische behandeling op het grondgebied van een lidstaat geniet, zelfs indien hij daar illegaal verblijft, deel uitmaakt van het privéleven. [6] De bevoegde nationale autoriteit kan pas een terugkeerbesluit vaststellen of overgaan tot de verwijdering van een derdelander wanneer zij rekening heeft gehouden met de gezondheidstoestand van de betrokkene. In dat kader dient de staatssecretaris bij de afwijzing van een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Vw alle omstandigheden van na het vorige terugkeerbesluit mee te nemen in de beoordeling of het terugkeerbesluit gehandhaafd kan worden. Nu eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd en deze ook niet anderszins zijn gebleken heeft de staatssecretaris kunnen concluderen dat het terugkeerbesluit gehandhaafd kan worden. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op 25 oktober 2023 is IB 2023/53 komen te vervallen en vervangen door WI 2023/12.
2.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358 en van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1138.
5.ECLI:EU:C:2022:913.
6.In de zin van artikel 7 van het Handvest van de grondrechten.