ECLI:NL:RBDHA:2024:8414

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
1 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/8362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot NOW-6; bezwaar niet-ontvankelijk verklaard ivm bezwaar te laat ingediend

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Effix Engineering BV en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vertegenwoordigd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de terugvordering van een voorschot op de NOW-6 regeling, dat aan eiseres was toegekend. Verweerder had het bezwaar van eiseres tegen de terugvordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiseres stelde dat zij haar bezwaar tijdig had ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldoende had aangetoond dat het bezwaar op tijd was verzonden. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar dat op 13 november 2023 was ingediend, terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
Zaaknummer: SGR 23/8362 NOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2024 in de zaak tussen

Effix Engineering BV., te Den Haag, eiseres

gemachtigde: K. Ürgenli
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
gemachtigden: M.A. Brouwer en mr. J.J. Grasmeijer.

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 22 juni 2023 (het primaire besluit) het voorschot dat aan eiseres is toegekend in het kader van een verleende tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-6), teruggevorderd. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 november 2023 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
3. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
4. De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

5. Bij besluit van 6 september 2021 is aan eiseres een tegemoetkoming op grond van de NOW-6 verleend van € 91.558,- in verband met een door eiseres opgegeven verwacht omzetverlies van 20% in de periode van juli 2021 tot en met september 2021. Aan eiseres is een voorschot toegekend van € 73.248,-.
6. Op 21 april 2022 heeft eiseres aan verweerder medegedeeld af te zien van de definitieve tegemoetkoming op grond van de NOW-6. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
7. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat eiseres haar bezwaar te laat - op 13 november 2023 - heeft ingediend. Het bezwaar kon uiterlijk 3 augustus 2022 worden ingediend.
8. Eiseres stelt dat zij haar bezwaar op 2 augustus 2022, en dus op tijd, heeft ingediend. Eiseres is een klein bedrijf en heeft altijd aan haar verplichtingen voldaan. In oktober 2022 heeft eiseres contact gehad over haar op 2 augustus 2022 ingediende bezwaar met mevrouw [naam] ([naam]), een medewerkster van verweerder. [naam] heeft aangegeven dat het heel druk is en dat eiseres moest wachten. Eiseres heeft gewacht tot november 2023 en, omdat zij nog niets had vernomen over haar bezwaar, op 13 november 2023 opnieuw bezwaar ingediend.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift bedraag op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid is bij verzending per post een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
9.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn voor het indienen van het bezwaar eindigde op 3 augustus 2022.
9.2
De rechtbank overweegt dat eiseres haar bezwaar kennelijk per gewone post heeft ingediend. Indien een bestuursorgaan stelt het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen, is in dat geval de stelling dat het bezwaar is ingediend onvoldoende om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. [1] Het is in dat geval aan eiseres om aannemelijk te maken dat het bezwaarschrift is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres de verzending van het bezwaarschrift niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij geldt dat het risico dat een niet-aangetekend verzenden poststuk niet (tijdig) wordt ontvangen, voor rekening is van de afzender. [2]
9.3
De rechtbank overweegt ten aanzien van het gestelde contact met [naam] dat, zoals ter zitting ook is bevestigd, door [naam] niet is gesteld dat het bezwaarschrift binnen de termijn was ontvangen. De rechtbank kan dan ook niet de consequenties aan dit contact verbinden die eiseres daaraan verbonden zou willen zien.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij op 2 augustus 2022 bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft daarom terecht het bezwaar dat op 13 november 2023 is ontvangen niet-ontvankelijk verklaard.
11. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 1 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:227.
2.CRvB 20 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1687.