ECLI:NL:RBDHA:2024:8407
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 april 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 mei 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien Bulgarije als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure in Bulgarije.
Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn gezinsleven met zijn vrouw, die in Nederland verblijft, in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris niet verplicht is om de aanvraag op basis van gezinshereniging in behandeling te nemen, omdat de vrouw als nareizende is toegelaten en er geen bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn vrouw is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen sprake is van onevenredige hardheid in het geval van overdracht aan Bulgarije.