ECLI:NL:RBDHA:2024:8407

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 12 april 2024 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 7 mei 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is de asielaanvraag in behandeling te nemen, aangezien Bulgarije als verantwoordelijke lidstaat is aangewezen. Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije niet voldoet aan de vereisten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de asielprocedure in Bulgarije.

Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn gezinsleven met zijn vrouw, die in Nederland verblijft, in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank stelt echter vast dat de staatssecretaris niet verplicht is om de aanvraag op basis van gezinshereniging in behandeling te nemen, omdat de vrouw als nareizende is toegelaten en er geen bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn vrouw is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen sprake is van onevenredige hardheid in het geval van overdracht aan Bulgarije.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.16256
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: J.R. Vreijsen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 12 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Garabetiane als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Tijdens zijn verblijf in Bulgarije is eiser gedwongen om zijn vingerafdrukken af te staan en hij is steeds geïntimideerd vanuit de overheid. Ook is eiser niet in de gelegenheid gesteld om zijn asielaanvraag te bespreken of toe te lichten in een persoonlijk onderhoud. Daarnaast was er voor eiser nauwelijks eten beschikbaar. Hieruit volgt dat Bulgarije door de ondergrens van Jawo zakt.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 februari 20242 is geoordeeld dat geen sprake van een dergelijke fundamentele systeemfout. Eiser is het met deze uitspraak niet eens, maar in hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat daarvan nu wel sprake is. De staatssecretaris mocht zich dus in het geval van eiser baseren op het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Gezinsleven in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening

7. Eiser voert aan dat hij is getrouwd en dat zijn vrouw een verblijfsrecht heeft in Nederland. Zijn vrouw is op basis van gezinshereniging bij haar moeder naar Nederland gekomen. Eiser had al voor het vertrek naar Nederland samengewoond met haar en vormt met haar een gezin. Dit is van belang voor de verantwoordelijkheidsbepaling, gelet op artikelen 11 en 16 van de Dublinverordening. Ook dient rekening te worden gehouden met artikel 8 van het EVRM. Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris op grond van artikel 17 de asielaanvraag ook aan zich had moeten trekken omdat de vrouw van eiser bezig is met haar naturalisatie-traject, waarvan de verwachting is dat dit op korte termijn zal worden afgerond. Bovendien verwijst eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 20 maart 20243 en zittingsplaats Amsterdam van 11 maart 2024.4
8. De rechtbank overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak5 volgt dat de uit de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot familie- en gezinsleven en de belangen van het kind, waar deze bepalend zijn voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, hun weerslag hebben gevonden in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening. De Dublinverordening beoogt daarnaast wel waarborgen te bieden voor gezinsleden, maar buiten de gezinsverbanden die worden genoemd in de hierboven genoemde artikelen, is de staatssecretaris niet zonder meer verplicht om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. De Dublinverordening is verder ook niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen. Zoals ook volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter6 is
4 NL24.2938 (niet gepubliceerd).
5 Zie de uitspraak van 25 augustus 2016 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2016:2385.
6 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 januari 2018,
er in een Dublinprocedure geen plaats voor een beoordeling van artikel 8 van het EVRM en dient eiser een hiertoe strekkende reguliere aanvraag in te dienen. De staatssecretaris heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser en de vrouw geen gezinsleden zijn in de zin van artikel 2, aanhef en onder g van de Dublinverordening omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat het gezin reeds in het land van herkomst bestond. De periodes dat eiser en de vrouw in elkaars nabijheid hebben verbleven zijn daarvoor te kort, ook als ermee rekening gehouden zou moeten worden dat eiser en de vrouw ontheemd waren. Zij hebben elkaar wel ontmoet maar kennelijk besloten geen gezin te vormen. Dat dit ingegeven zou zijn door hun culturele achtergrond maakt de toetsing aan de definitie van gezinsleden niet anders. Verder mocht de staatssecretaris er belang aan hechten dat de vrouw als nareizend gezinslid verblijf heeft gekregen bij haar moeder en dat dit maakt dat zij niet tegelijkertijd een eigen gezin met eiser vormde. Gelet op het verhandelde ter zitting is het door eiser geschetste beeld dat hij hoe dan ook in de toekomst in Nederland mag verblijven, vooralsnog een onzekere toekomstige gebeurtenis, gezien de vraagtekens die de staatssecretaris hierbij heeft geplaatst.
9. Met de staatssecretaris is de rechtbank van oordeel dat het verblijf van de vrouw op zichzelf geen reden is om het asielverzoek aan zich te trekken. Hij mocht er daarbij rekening mee houden dat de vrouw als nareizende is toegelaten en geen internationale bescherming geniet en niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en de vrouw. De staatssecretaris hoefde in deze situatie geen bijzondere omstandigheid te zien die zou getuigen van onevenredige hardheid in geval van overdracht aan Bulgarije. Het is begrijpelijk dat eiser bij de vrouw in de buurt wil blijven, maar de Dublinverordening is niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familielid in Nederland kan worden verkregen. Hiervoor staan andere regelingen open.7
10. Gezien het vorenstaande heeft de staatssecretaris in de omstandigheden van eiser geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen in behandeling te nemen. De rechtbank begrijpt dat eiser vreest voor een slechte behandeling, gelet op zijn ervaringen in Bulgarije, maar de rechtbank volgt de staatssecretaris dat niet gebleken is van omstandigheden die zodanig bijzonder zijn dat overdracht in dit geval van onevenredige hardheid zou getuigen. De zaken waar eiser naar verwijst zijn niet vergelijkbaar in de gevolgen die de behandeling in Bulgarije hebben gehad. De ene gaat om een trauma, kennelijk opgelopen in Bulgarije en in de andere is de onderlinge band tussen kinderen onvoldoende in de beoordeling betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het besluit is niet gebleken. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
7 Volgens de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 mei 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.