4.3.De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in het kader van de verblijfsaanvraag van eiser niet gehouden was om ambtshalve te beoordelen of zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een ambtshalve beoordeling van artikel 8 van het EVRMalleen plaatsvindt bij een eerste procedure voor een verblijfsvergunning regulier en asiel. Daar is in onderhavige zaak geen sprake van nu eiser eerder een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf bij partner’ heeft aangevraagd. Verweerder heeft verder deugdelijk gemotiveerd dat hij geen gebruik van zijn bevoegdheid tot ambtshalve beoordeling van artikel 8 van het EVRM onder artikel 3.6b Vb, omdat een aanvraag om uitstel van vertrek niet ziet op het verlenen van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft de vraag of sprake is van beschermenswaardig familie en/of privéleven in de zin van artikel 8 EVRM overigens wel beoordeeld in het kader van een eerder opgelegd terugkeerbesluit. De rechtbank zal de gronden die zich richten tegen deze beoordeling behandelen onder 8 en 8.1.
5. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht niet is geschonden. Van het horen mag worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van de gronden in het bezwaarschrift, mocht verweerder afzien van het horen van eiser. Daarbij is van belang dat eiser in bezwaar niet heeft onderbouwd dat hij onder medische behandeling staat.
Het recht op een eerlijk proces
6. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Zoals overwogen onder 4 tot en met 4.3., heeft verweerder eisers aanvraag op goede gronden buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft er in het bestreden besluit daarom terecht op gewezen dat hij niet meer toekomt aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden van bezwaar die zien op de aanvraag voor uitstel van vertrek.
Het verbod op refoulement
7. De rechtbank is verder van oordeel dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Zoals overwogen onder 4 tot en met 4.2 heeft eiser onvoldoende informatie ingebracht waardoor het BMA niet heeft kunnen beoordelen of een medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van een medische behandeling. Daarmee heeft eiser onvoldoende aangetoond dat bij terugkeer een situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Terugkeerbesluit van 2 april 2013: Recht op familie- en gezinsleven/Artikel 8 EVRM
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 8 van het EVRM geen beletsel vormt voor het handhaven van het eerder opgelegde terugkeerbesluit. Verweerder heeft namelijk kunnen concluderen dat er geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiser en zijn oudere broer.
Daarbij is van belang dat eiser pas vanaf 2011, jaren nadat hij zich in Nederland had gevestigd, op hetzelfde adres als zijn oudere broer staat ingeschreven. Verweerder mag ervan uitgaan dat de samenwoning vanaf dat moment is begonnen. Dit betekent dat eiser en zijn broer ook een lange periode niet hebben samengewoond. Niet is in geschil dat eiser zorg en ondersteuning krijgt van zijn oudere broer, maar niet is gebleken dat eiser volledig afhankelijk is van zijn zorg en ondersteuning of dat sprake is van een band die gebruikelijke band tussen volwassen broers overstijgt. Eiser heeft in ieder geval geen recente objectieve (medische) stukken overgelegd die dit ondersteunen. Dat eiser wilsonbekwaam werd geacht ten aanzien van het besluit om zich wel of niet aan zijn tumor te laten opereren, maakt niet dat hij sindsdien voor alle beslissingen wilsonbekwaam is geacht. Daarvan is niet gebleken. Dat geldt ook voor de stelling van de gemachtigde van eiser dat hij onder curatele zou moeten worden gesteld. Voorop staat dat eiser momenteel niet onder medische behandeling staat. Mocht eiser toch een medische behandeling moeten ondergaan in Pakistan, dan heeft hij niet onderbouwd dat er geen familieleden zijn in Pakistan die voor hem zouden kunnen zorgen of hem op andere wijze zouden kunnen ondersteunen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit ook op kunnen wijzen dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij financieel afhankelijk is van zijn broer. De stukken die eiser in beroep heeft overgelegd, heeft verweerder niet bij het bestreden besluit kunnen betrekken. De rechtbank zal deze stukken daarom ook niet betrekken bij haar oordeel. Bovendien kan eventuele financiële ondersteuning ook op afstand worden geboden. Deze omstandigheid op zichzelf en afgezet tegen de andere omstandigheden, maakt niet dat er sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid.