ECLI:NL:RBDHA:2024:8288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van een asielaanvraag op basis van internationale bescherming in Roemenië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag. De aanvraag is bij besluit van 2 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Roemenië. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris was wel aanwezig.

De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De staatssecretaris heeft vastgesteld dat eiser sinds 17 september 2020 internationale bescherming geniet in Roemenië. De asielaanvraag is niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Roemenië bescherming heeft en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU zal komen te verkeren. Eiser betoogt dat hij niet kan terugkeren naar Roemenië vanwege eerdere onmenselijke behandeling en gebrek aan ondersteuning.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn fundamentele rechten in Roemenië. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn rechten in Roemenië te effectueren. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19307

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. Y. van Deel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn asielaanvraag. De aanvraag is bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser dient zich onmiddellijk te begeven naar het grondgebied van Roemenië.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De gemachtigde van de staatssecretaris is verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De staatssecretaris heeft geconstateerd dat uit eisers verblijfsdocument en uit Eurodac blijkt dat eiser sinds 17 september 2020 internationale bescherming heeft in Roemenië.
5. Met het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Roemenië internationale bescherming geniet. De staatssecretaris stelt verder kort gezegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Roemenië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). De staatssecretaris stelt dat eiser, gelet op zijn Roemeense verblijfsrecht, een zodanige band [2] met Roemenië heeft dat het redelijk is dat hij daarheen terugkeert.
6. Eiser verzoekt de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen en betoogt verder dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ten aanzien van Roemenië kan namelijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiser bestrijdt niet dat hij subsidiaire bescherming van Roemenië heeft (gehad), maar weet niet of die nog geldt. Tijdens eisers eerdere verblijf aldaar is hij al eens onderworpen geweest aan een onmenselijke behandeling. Hij kreeg - na een jaar in de opvang - geen onderdak, geen geld of voorzieningen meer. Verder is hij, ondanks een verzoek bij de autoriteiten, niet geholpen met problemen en mishandelingen.
Eisers verwijzing naar de zienswijze
7. Eiser verzoekt al hetgeen in de zienswijze reeds is aangevoerd in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank overweegt dat de verwijzing naar de zienswijze met het verzoek die als herhaald en ingelast te beschouwen, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De staatssecretaris is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met het verzoek de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hem niet toereikend is.
Heeft eiser nog internationale bescherming in Roemenië?
8. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 3.106a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts niet-ontvankelijk wordt verklaard indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 9 mei 2017 [3] is hieraan al voldaan als een vreemdeling in een lidstaat van de Europese Unie erkend vluchteling is dan wel een subsidiaire beschermingsstatus heeft. Roemenië heeft subsidiaire bescherming aan eiser verleend. Zoals volgt uit het voorgaande volgt heeft de staatssecretaris hier niet aan behoeven te twijfelen. Dit betekent dat eiser in beginsel een zodanige band met Roemenië heeft dat het voor hem redelijk is naar Roemenië te gaan.
Mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
9.1
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de staatssecretaris ervan uitgaan dat Roemenië zijn verdragsverplichtingen in het algemeen zal nakomen jegens statushouders. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Roemenië dit niet doet en dat hij dus een reëel risico loopt op schending van fundamentele rechten. Voor de beantwoording van de vraag of eiser hierin is geslaagd, is het arrest Ibrahim [4] van belang. In dit arrest is geoordeeld dat als een statushouder in de lidstaat waar hem een status is verleend geen sociale ondersteuning krijgt of alleen ondersteuning krijgt die duidelijk beperkter is dan die in andere lidstaten, maar hij wel hetzelfde wordt behandeld als de eigen inwoners van die lidstaat, dat op zichzelf niet leidt tot schending van artikel 4 van het EU-Handvest. Dat is pas anders als het gebrek aan sociale ondersteuning tot gevolg heeft dat de statushouder door zijn bijzondere kwetsbaarheid, buiten zijn eigen wil en keuzes om, terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie.
9.2
De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Roemenië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft de staatssecretaris gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 8 januari 2024 [5] waarin bevestigd is dat ten aanzien van Roemenië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er bij zijn terugkeer sprake zal zijn van ‘verregaande materiële deprivatie’, zoals in het arrest Ibrahim. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang zal krijgen tot voorzieningen om zijn meest fundamentele behoeften zoals wonen, onderdak, eten en medische zorg te vervullen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiser opvang heeft gehad in Roemenië en zelf vele jaren nadat zijn opvang is beëindigd nog in Roemenië heeft verbleven. Eiser heeft gewerkt en medische behandelingen gehad. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat van eiser verwacht mag worden dat hij voldoende inspanningen verricht om zijn rechten te effectueren in Roemenië en dat niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is om in geval van voorkomende problemen de hulp en bescherming in te roepen van de (hogere) autoriteiten. De staatsecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser hiertoe onvoldoende inspanningen heeft verricht, althans er is niet gebleken van inspanningen die door eiser zijn verricht.

Conclusie en gevolgen

10. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL24.17308
2.Uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1792
4.Arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:219