In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2024, hebben verzoekers, allen van Afghaanse nationaliteit, een verzoek ingediend om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in hun asielprocedure. Het verzoek is gedaan op basis van artikel 8:88 en artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) op 11 november 2020 een ROV 2-maatregel heeft opgelegd aan de verzoekers, wat leidde tot een plaatsingsbesluit op 12 november 2020. Verzoekers hebben tegen beide besluiten beroep ingesteld, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 20/8891 en AWB 21/1041.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verzoekers hun beroep tegen de ROV 2-maatregel hebben ingetrokken, omdat deze op 1 april 2021 was ingetrokken. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is echter pas op 22 maart 2023 ingetrokken, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden met zes maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- per verzoeker, totaal € 2000,-. Daarnaast zijn de proceskosten van de verzoekers vastgesteld op € 875,-, die ook door de Staat moeten worden vergoed.
De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding in verband met de ROV 2-maatregel afgewezen, maar het verzoek in verband met het plaatsingsbesluit toegewezen. De Staat (de minister voor Rechtsbescherming) is veroordeeld tot betaling van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten aan de verzoekers. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.