In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, een Marokkaanse nationaliteit, was op 12 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. Eiser voerde aan dat hij geen asiel wilde aanvragen en dat er geen risico op onttrekking was, omdat hij zo snel mogelijk Nederland wilde verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een risico op onttrekking bestond, gezien de eerdere illegale inreis en het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 mei 2024.