ECLI:NL:RBDHA:2024:8274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, een Marokkaanse nationaliteit, was op 12 mei 2024 in vreemdelingenbewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 21 mei 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. Eiser voerde aan dat hij geen asiel wilde aanvragen en dat er geen risico op onttrekking was, omdat hij zo snel mogelijk Nederland wilde verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de bewaring noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van een asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk een risico op onttrekking bestond, gezien de eerdere illegale inreis en het feit dat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.20263
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Singh), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: S. Faddach).

Inleiding

Op 12 mei 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y. E-Rramdani. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984.
De grondslag van de maatregel van bewaring
2. In artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw staat:
“De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:
(…)
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
(…)”
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem niet op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring mocht stellen. Hij wil namelijk geen asiel aanvragen. Verder zijn alle gegevens van hem bekend. De bewaring is dus niet noodzakelijk met het oog op het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag. Ook heeft hij verklaard dat hij zo snel mogelijk weg wil. Volgens eiser is er daarom ook geen risico op onttrekking.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring mocht worden opgelegd op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft op 11 mei 2024 asiel aangevraagd, en heeft die asielaanvraag nadien niet ingetrokken. Op de zitting is gebleken dat de gemachtigde van de staatssecretaris op 17 mei 2024 nog navraag heeft gedaan bij de regievoerder of eiser zijn asielaanvraag wil doorzetten. De regievoerder heeft vervolgens aangegeven dat eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij wel asiel wil. Verder heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 6 en 7 hierna. Daarmee is ook gegeven dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 en 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2844). De beroepsgrond slaagt niet.

De gronden van de maatregel van bewaring

5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting de (in de maatregel niet aangekruiste maar wel gemotiveerde) zware grond onder 3f, en de lichte gronden onder 4a en 4e prijsgegeven.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Het betoog van eiser dat deze grond hem niet mag worden tegengeworpen, omdat hij op grond van de Dublinverordening vanuit Zwitserland is overgedragen, slaagt niet. Uit de verklaringen van eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring blijkt dat hij zonder geldig reisdocument naar Nederland is gekomen. Deze illegale inreis mag eiser daarom worden tegengeworpen. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiser is op 20 december 2019 en 18 juni 2020 met onbekende bestemming uit de opvang vertrokken. Hij heeft zich daarmee onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Verder heeft eiser de zware grond onder 3c niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat ook deze grond feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is.
7. De zware gronden onder 3a, 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat er geen risico op onttrekking is, omdat hij heeft verklaard dat hij zo snel mogelijk weg wil. Uit het gehoor voorafgaand aan de bewaring en uit de reactie van eiser op de zitting blijkt namelijk dat hij juist niet weg wil uit Nederland. Eiser geeft aan mishandeld te zijn en wil daar eerst schadevergoeding voor voordat hij vertrekt. De beroepsgrond slaagt niet.

Het lichter middel

8. Voor zover eiser aanvoert dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij heeft aangegeven dat hij zo snel mogelijk weg wil uit Nederland en omdat hij gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit door naar Zwitserland te gaan, overweegt de rechtbank het volgende.
9. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden voor de bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verder heeft eiser juist geen gevolg gegeven aan zijn vertrekplicht door naar Zwitserland te vertrekken. Uit het terugkeerbesluit van 7 november 2019 blijkt dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en ook geen toegang meer heeft voor de EU-landen, het EER- gebied en Zwitserland. Daarbij is in het aanvullend terugkeerbesluit van 7 juli 2021 nog uitdrukkelijk aangegeven dat eiser terug dient te keren naar Marokko. Tenslotte blijkt ook uit de verklaringen van eiser dat hij juist niet weg wil uit Nederland, zoals in rechtsoverweging 7 is toegelicht. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.