Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen
[eiser] , eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,
Inleiding
Wat aan de aanvraag vooraf is gegaan
Chavez-Vilchez [2] van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof). Op grond van dit arrest, en het eerdere arrest
Ruiz Zambrano, [3] kan een derdelander-ouder, zoals eiser, een verblijfsrecht ontlenen aan het verblijf van het kind als met het kind een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij een weigering van het verblijfsrecht van deze ouder gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. De juridische basis voor dit afgeleide verblijfsrecht van de derdelanderouder is artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (het VWEU). In deze bepaling zijn het Unieburgerschap en de rechten die een persoon aan zijn Unieburgerschap ontleent, geregeld. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 verschaft de staatssecretaris de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt.
De besluitvorming van de staatssecretaris
Ruiz Zambranoen
Chavez-Vilchez. Ook heeft hij in deze brief erkend dat hij de toets in het kader van de openbare orde niet voldoende heeft gemotiveerd. De staatssecretaris heeft laten weten de gebreken in het bestreden besluit te willen herstellen met een aanvullend besluit.
Ruiz Zambranoen
Chavez-Vilchez. Maar hij heeft zijn standpunt dat eiser nog altijd een gevaar vormt voor de openbare orde gehandhaafd. Op dit punt heeft de staatssecretaris een nadere motivering gegeven. Dit betekent dat de staatssecretaris eiser nog steeds geen verblijfsdocument, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wil verstrekken.
Beoordeling door de rechtbank
Ruiz Zambranoen
ChavezVilchezvoor een verblijfsrecht. De zaak gaat daarom alleen nog over de vraag of eiser een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, zoals de staatssecretaris stelt. De rechtbank zal haar oordeel daarover hieronder nader toelichten. Zij zal daarbij eerst ingaan op het standpunt van eiser over de beoordeling in het kader van de openbare orde. Daarna komen de standpunten over de evenredigheid en de eerbiediging van het gezins- en familieleven en het privéleven, neergelegd in artikel 8 van het EVRM aan bod.
Rendón Marín [4] van het Hof volgt dat als een vreemdeling een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan artikel 20 van het VWEU, dit verblijfsrecht niet onvoorwaardelijk is. Een verblijfsrecht kan worden ontzegd of beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid, als het persoonlijke gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. [5] In het arrest
K. en H.F. [6] heeft het Hof een nadere uitleg gegeven over het bestaan van een bedreiging van de openbare orde in relatie tot de toepasselijkheid van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag. Het bestaan van een dergelijke bedreiging moet volgens het Hof worden vastgesteld op basis van het persoonlijke gedrag van de betrokken persoon. Daarbij moeten de bevoegde instanties, in dit geval de staatssecretaris, rekening houden met de vaststellingen in het besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten, in het bijzonder de aard en de ernst van de aan de betrokkene verweten misdrijven of gedragingen, de mate waarin hij persoonlijk betrokken was bij die misdrijven of gedragingen, het eventuele bestaan van gronden voor uitsluiting van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid en het al dan niet bestaan van een strafrechtelijke veroordeling. Bij die globale beoordeling moet volgens het Hof ook in aanmerking worden genomen hoeveel tijd is verstreken sinds het vermoede plegen van de misdrijven of handelingen en hoe de betrokkene zich nadien heeft gedragen. Deze omstandigheden zijn vooral bedoeld om uit te maken of uit dat gedrag blijkt dat de betrokkene nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bedoelde fundamentele waarden aantast en dat daardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord. [7]
K. en H.F.en vaste rechtspraak [8] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), van deze vaststelling uitgaan. Uit de eerdere en in rechte vaststaande 1(F)vaststelling volgt verder dat eiser persoonlijk betrokken is geweest bij de meest ernstige oorlogsmisdrijven, omdat voor deze vaststelling is vereist dat het gaat om
personal and knowing participation. De rechtbank gaat daarom niet mee met het standpunt van eiser dat de staatssecretaris het gebrek aan specifiek bewijs tegen hem als individu buiten beschouwing heeft gelaten. Wél heeft eiser de mogelijkheid om te bewijzen dat hij de misdrijven toch niet heeft gepleegd, in mindere mate was betrokken bij de misdrijven of dat destijds gronden voor uitsluiting van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid aanwezig waren. [9] Maar die bewijzen heeft eiser niet aangedragen, zodat de staatssecretaris terecht van de 1(F)-vaststelling is uitgegaan.
K.A. e.a. [11] van het Hof volgt dat de staatssecretaris onrechtmatig verblijf of het niet voldoen aan een terugkeerverplichting in een
Chavez-zaak niet kan tegenwerpen, omdat daarmee afbreuk zou worden gedaan aan de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
K.A. e.a.ging het om een praktijk van een lidstaat, waarbij een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging, ingediend door een derdelander tegen wie een inreisverbod was uitgevaardigd, niet in aanmerking werd genomen. Het Hof heeft in dit verband vastgesteld dat deze praktijk betrekking heeft op procedurele voorwaarden waaronder een derdelander in het kader van een verblijfsaanvraag met het oog op gezinshereniging kan aanvoeren dat hij een afgeleid recht ontleent aan artikel 20 van het VWEU. Die praktijk heeft het Hof niet geaccepteerd. Het is volgens het Hof in strijd met het doel van artikel 20 van het VWEU als de derdelander gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie voor onbepaalde tijd te verlaten om opheffing of opschorting van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod te verkrijgen, zonder dat eerst is nagegaan of er tussen de derdelander en het Unieburger-gezinslid een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat laatstgenoemde gedwongen zou zijn de derdelander naar zijn land van herkomst te vergezellen. [12] Deze situatie is in juridisch opzicht een andere dan de situatie in deze zaak. Het gaat bij de beoordeling over de openbare orde niet om een procedurele (en absolute) voorwaarde voor het indienen van een aanvraag voor een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000. Met andere woorden: het onrechtmatige verblijf van eiser staat niet in de weg aan het indienen van een aanvraag voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU. Het onrechtmatige verblijf is één van de omstandigheden die de staatssecretaris mag betrekken bij zijn beoordeling of eiser nog altijd een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. Hiermee kan, anders dan eiser stelt, niet worden gezegd dat afbreuk wordt gedaan aan een nuttige werking van artikel 20 van het VWEU.
Ruiz Zambranoen
Chavez-Vilchez. Anders dan de staatssecretaris ter zitting van de rechtbank heeft gesteld, zijn de afhankelijkheidsverhouding, het gezinsleven en het sociale leven van eiser in dat verband, naar het oordeel van de rechtbank, relevant voor de houding en het gedrag van eiser sinds het plegen van de misdrijven tussen 1986 en 1992. De rechtbank ziet aanknopingspunten voor haar oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2022. [13] In die uitspraak heeft de Afdeling in het kader van de openbare orde geoordeeld dat de staatssecretaris de omstandigheid dat de vreemdeling al jarenlang in goede harmonie samenleeft met de groep Bosnische Serviërs in Srebrenica bij zijn besluitvorming had moeten betrekken. De staatssecretaris had volgens de Afdeling nader onderzoek moeten doen naar de situatie van de vreemdeling in Srebrenica in relatie tot zijn gedrag en houding. [14] De rechtbank leidt hieruit af dat sociale samenleefomstandigheden een rol kunnen spelen bij de vraag of een vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. De omstandigheden die eiser in dit verband naar voren heeft gebracht, zoals zijn gezinsleven, heeft de staatssecretaris daarom ten onrechte niet kenbaar bij zijn beoordeling over de openbare orde betrokken.
Best Interest of Child Assessment” (hierna: het BIC-rapport). Uit het BICrapport volgt dat zijn kind lijdt aan een depressieve stemmingsstoornis en een psychotrauma- of stressgerelateerde stoornis. Een deskundige behandeling voor deze stoornissen kan alleen slagen als eiser aanwezig is. Bovendien loopt eiser een risico met terugkeer naar Afghanistan en is het geen gegeven dat hij intensief contact kan blijven houden met zijn kind. In het kader van artikel 8 van het EVRM voert eiser aan dat de staatssecretaris het familieleven en het privéleven ten onrechte uit elkaar heeft getrokken en op deze punten een aparte weging heeft gemaakt. Over het familieleven stelt eiser dat de duur van het verblijf onderdeel is van de inhoudelijke weging, maar dat eiser niet mag worden tegengeworpen dat zijn verblijf in Nederland onrechtmatig was. Voor dit standpunt wijst eiser op het arrest
K.A. e.a. Dat eiser geen schuldbesef zou hebben en heeft nagelaten verantwoordelijkheid af te leggen, heeft de staatssecretaris ook ten onrechte in zijn nadeel laten wegen. Een spijtbetuiging is niet vereist en van eiser kan niet worden verwacht dat hij zichzelf incrimineert. Verder kunnen zijn echtgenote en zijn kind zich niet vestigen in Afghanistan, omdat de situatie daar schrijnend is. Over het privéleven betoogt eiser dat de staatssecretaris onvoldoende heeft betrokken dat van hem niet kan worden verwacht dat hij vanuit Afghanistan invulling geeft aan zijn gezinsleven met zijn echtgenote en zijn minderjarige kind. Een kenbare beoordeling van het gebrek aan banden die hij op dit moment met Afghanistan heeft ontbreekt: hij is er al 23 jaar niet meer geweest en de omstandigheden zijn ondertussen erg veranderd, zeker sinds de recente machtsovername van de Taliban, aldus eiser.
Rendón Marínvolgt dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling over het verblijfsrecht ook een evenredigheidstoets moet uitvoeren. Hij moet daarbij vooral rekening houden met het gedrag van de vreemdeling, de duur en de rechtmatigheid van diens verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, de aard en de ernst van het gepleegde strafbare feit, de mate van actueel gevaar van de vreemdeling voor de samenleving, de leeftijd van de betrokken kinderen en hun gezondheidstoestand. Ook moet de staatssecretaris bij de evenredigheidstoets de economische situatie en de gezinssituatie betrekken. [15] Uit het arrest
K. en H.F.volgt dat de staatssecretaris overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel de bescherming van het betrokken fundamentele belang van de samenleving moet afwegen tegen de belangen van de betrokken persoon met betrekking tot de uitoefening van zijn vrijheid van verkeer en van verblijf als burger van de Unie en zijn recht op eerbiediging van het privéleven en het familie‑ en gezinsleven. [16]
Ruiz Zambranoen
Chavez-Vilchez, voldoet. Dit betekent, zo heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit vastgesteld, dat eiser een dusdanige afhankelijkheidsrelatie met zijn minderjarige kind heeft dat als eiser geen verblijfsdocument krijgt, zijn minderjarige kind gedwongen is om met eiser het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Ondanks deze vaststelling, heeft de staatsecretaris bij de evenredigheidstoets veel nadruk gelegd op de omstandigheid dat eisers kind en zijn echtgenote gegarandeerd in Nederland kunnen verblijven, zijn kind in Nederland de nodige medische zorg kan krijgen en dat hij in Nederland een liefdevol netwerk heeft om op terug te vallen. De staatssecretaris heeft niet inzichtelijk gemaakt hoe dit standpunt zich verhoudt tot de afhankelijkheidsrelatie die eiser met zijn minderjarige kind heeft, mede bezien in het licht van artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat gaat over de rechten van het kind. Gelet op die afhankelijkheidsrelatie komt ook het BIC-rapport naar het oordeel van de rechtbank in een ander daglicht te staan. Daarbij is van belang dat uit het BIC-rapport, dat is gebaseerd op gedragswetenschappelijk onderzoek en is opgesteld door deskundigen, [17] volgt dat eisers minderjarige kind een aantal stoornissen heeft en een stressvrije opvoedomgeving nodig heeft, die alleen tot stand kan komen als vader in Nederland mag blijven en deel blijft uitmaken van de opvoeding van zijn kind. Als aan deze voorwaarde wordt voldaan, kan volgens het BIC-rapport een effectieve behandeling plaatsvinden voor zijn trauma en stressklachten. Deze conclusies lijken niet te stroken met het standpunt van de staatssecretaris dat het voor eisers minderjarige kind
beterzou zijn om op te groeien met beide ouders in een rustige en stabiele omgeving. Bovendien is de opsteller van het BICrapport tot deze conclusies gekomen, terwijl ook toen al duidelijk was dat eisers kind een liefdevol netwerk heeft waarop hij kan terugvallen. Die notie heeft de opsteller van het BIC-rapport niet tot andere conclusies gebracht. Ook op deze punten schiet de motivering van de staatssecretaris over de evenwichtigheid van het besluit naar het oordeel van de rechtbank te kort.
Rendón Marínen
K. en H.F.dat ook de rechtmatigheid van het verblijf relevant is voor de weging in het kader van het familieleven. Verder heeft de staatssecretaris zich op het standpunt mogen stellen dat hij het verantwoordelijkheidsbesef van eiser bij zijn weging heeft mogen betrekken. Hij heeft hieraan geen doorslaggevende betekenis gehecht.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 juni 2022;
- draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.