ECLI:NL:RBDHA:2024:8249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
30 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Liberiaanse nationaliteitdrager, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft de zaak op 16 mei 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat uit onderzoek is gebleken dat eiser een visum van Frankrijk had, waardoor Frankrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat Frankrijk niet langer aan zijn verdragsverplichtingen voldoet, verwijzend naar een rapport en eerdere uitspraken van de rechtbank. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt en dat de Franse autoriteiten niet in staat zouden zijn om hem de nodige zorg en opvang te bieden.

De rechtbank concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag aan zich te trekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19087

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.B. van den Toorn-Volkers als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig A. Keijzer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1978 en de Liberiaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiser door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 10 oktober 2023 tot 24 november 2023. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] is Frankrijk daarmee verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond van dit artikel een verzoek om overname gedaan. Op 1 februari 2024 heeft Frankrijk het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is sprake van een tekortkoming in de opvangvoorzieningen en met de aankomende Olympische Spelen zal dat nog meer verslechteren. Ter onderbouwing hiervan verwijst hij naar het AIDA-rapport van 11 mei 2023 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 27 februari 2024 [3] en de daarin genoemde artikelen van CNN en Human Rights Watch. Verder heeft eiser medische problemen, zodat hij extra kwetsbaar is. Ter zitting voert eiser aan dat het op de weg van verweerder had gelegen om een BMA [4] -advies op te vragen en verwijst in dat verband naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 december 2023 [5] en zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 7 mei 2024. [6] Gelet op het voorgaande had verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich moeten trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling [7] blijkt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [8] De Afdeling heeft bij haar oordeel het AIDA-rapport van 11 mei 2023 betrokken. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Tarakhel. [9] Hoewel gebleken is dat hij medische behoeften heeft, betekent dit niet automatisch dat hij daardoor ook is aan te merken als bijzonder kwetsbaar, zodat verweerder hiervoor geen individuele garanties hoeft te vragen. Ook is niet gebleken dat de nodige specialistische behandeling in Frankrijk niet voorhanden is. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, treft dan ook geen doel nu in die zaak wel sprake was van een kwetsbare vreemdeling. Daarnaast is door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder garanties in Frankrijk geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen. Hij heeft immers geen asielprocedure doorlopen in Frankrijk om van eigen ervaringen te kunnen spreken. De stelling van eiser op zitting dat onduidelijk is of hij de nodige medische zorg zal krijgen na overdracht leidt niet tot een andere conclusie. Frankrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Dit betekent ook dat als eiser na overdracht onverhoopt geen medische zorg zal krijgen of als de opvangvoorzieningen onvoldoende zouden zijn, het op zijn weg ligt om daarover in Frankrijk te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Frankrijk hem niet zouden kunnen of willen helpen.
5. Uit het arrest C.K. [10] en de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2017 [11] waarin het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie is uitgewerkt, volgt dat verweerder een BMA-advies hoort op te vragen als uit objectieve medische gegevens blijkt dat de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Uit het patiëntendossier van eiser blijkt dat eiser medische zorg nodig heeft. Echter blijkt niet uit objectieve medische gegevens dat de feitelijke overdracht aan Frankrijk een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand van eiser met zich brengt. Verweerder heeft dan ook geen BMA-advies hoeven op te vragen, voordat eiser wordt overgedragen aan Frankrijk. Verder is in artikel 32 van de Dublinverordening geregeld dat de Franse autoriteiten bij de overdracht in kennis kunnen worden gesteld van eisers medische behoeften. De verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats en van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch treft verder ook geen doel nu in die zaken sprake was van ernstige mentale problemen.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Rb Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) 27 febrauri 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1592.
4.Bureau Medisch Advisering.
5.Rb Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 8 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19301.
6.Rb Den Haag (zittingsplaats ’s-Hertogenbosch 7 mei 2024, ECLI:NL:RBOBR:202:2039.
7.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.ABRvS 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1863.
9.HvJEU 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
10.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
11.ABRvS 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980.