ECLI:NL:RBDHA:2024:8213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23/5250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van centrale mandaatregisters en de reikwijdte van Wob-verzoeken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024, in de zaak tussen eiser en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt het beroep van eiser tegen het besluit op zijn Wob-verzoek beoordeeld. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van het complete centrale mandaatregister van het ministerie van BZK, evenals de specifieke mandaatregisters voor verschillende dienstonderdelen. Verweerder heeft dit verzoek deels toegewezen, maar eiser is van mening dat het besluit onvolledig is en dat er geen rekening is gehouden met de dynamische aard van de documenten. De rechtbank behandelt de vraag of verweerder aan de kwaliteitsnormen heeft voldaan en of er een verplichting bestaat om de toezegging tot het samenstellen van een centraal mandaatregister na te komen.

De rechtbank oordeelt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geen verplichting inhoudt om steeds de meest actuele versie van documenten te verstrekken en dat een verzoek om openbaarmaking niet ook documenten omvat die na de indiening van het verzoek zijn vervaardigd. De rechtbank concludeert dat verweerder niet verplicht is om de toezegging na te komen, omdat de Wob geen vervaardigingsplicht kent. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5250

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder

(gemachtigden: mr. H.D. Bijvanck en mr. A. Aydogdu).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn Wob-verzoek.
1.1.
Verweerder heeft het Wob-verzoek met het besluit van 25 januari 2022 gedeeltelijk toegewezen. Met het bestreden besluit van 30 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de dit besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Met de brief van 1 november 2021 heeft eiser een Wob [1] -verzoek ingediend. Hij heeft gevraagd om het openbaar maken van het complete centrale mandaatregister van BZK [2] alsook van de specifieke (onder) mandaatregisters voor dienstonderdelen van BZK, agentschappen en andere instituties waarvan BZK Wob-verantwoordelijkheid draagt. Verweerder heeft dit verzoek deels toegewezen. De decentrale mandaatregisters zijn zover mogelijk verstrekt. Er is nog geen centraal mandaatregister.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is van mening dat het besluit op zijn verzoek onvolledig is. Als eerste merkt hij op dat verweerder er geen rekening mee heeft gehouden dat het in dit geval gaat om dynamische documenten. Mandaatregisters zijn aan verandering onderhevig. Het is, in het kader van de Woo [3] , dan ook de bedoeling dat verweerder in bezwaar een nieuwe zoekslag maakt naar de nieuwste versie van deze documenten. In bezwaar dient immers een volledige heroverweging plaats te vinden.
3.1.
Verder heeft verweerder geen antwoord gegeven op een aantal vragen van eiser. Het gaat dan om de vraag of er nog decentrale mandaatregisters zullen blijven bestaan naast het nieuwe centrale register, of er documenten over de bestuurlijke besluitvorming financiële bevoegdheden functionarissen op directeursniveau zijn (op grond van artikel 16a handelsregister hadden zij in het handelsregister moeten staan dat is niet zo), ook merkt hij op dat niet alle mandaatbesluiten terug te vinden zijn in de staatcourant en is de vindplaats van de onder mandaten onduidelijk. De openbaar gemaakte documenten voldoen daarmee niet aan de kwaliteitsnormen uit onder andere de Awb, de Woo en de Bekendmakingswet op de mandaatbesluiten. De juiste toepassing van deze wetten moet wel bij de beoordeling van het verzoek worden betrokken.
3.2.
Als laatste stelt eiser dat verweerder zijn toezegging tot het doen samenstellen van een centraal mandaatregister niet is nagekomen. Hij verzoekt de rechtbank verweerder hiertoe te verplichten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Wat is de reikwijdte van het Woo-verzoek?
4. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat bij de bepaling van de reikwijdte van het verzoek de gebruikte bewoordingen en de context waarin het verzoek wordt gedaan worden betrokken. Uitbreiding of aanvulling van een Woo-verzoek in de bezwaarfase verdraagt zich niet met het wettelijk stelsel, waarbij een bestuursorgaan een besluit op een Woo-verzoek neemt en een eventueel gemaakt bezwaar nog steeds op het oorspronkelijke verzoek betrekking heeft. [4]
4.1.
In zijn verzoek heeft eiser verzocht om openbaarmaking van de documenten zoals genoemd in rechtsoverweging 2. Het gaat alleen om de mandaatregisters. Voor zover eiser met zijn vragen in bezwaar en beroep heeft bedoeld ook de mandaat- en onder mandaat besluiten en andere bestuurlijke documenten op te vragen blijkt dit niet uit zijn verzoek. Op grond van de Woo was verweerder dan ook niet verplicht die documenten te verstrekken.
Voor zover eiser heeft beoogd om vragen te stellen over het beleid van verweerder komt de rechtbank tot de conclusie dat beleidsvragen niet onder de reikwijdte van de Woo vallen. De Woo gaat alleen over de vraag of al bestaande documenten, die bij een bestuursorgaan berusten of behoren te berusten, openbaar moeten worden gemaakt. [5]
4.2.
Wat betreft de ‘dynamische documenten’ merkt de rechtbank het volgende op. De Woo kent geen verplichting om steeds opnieuw de meest actuele versie van een document te verstrekken binnen een al afgehandeld Woo-verzoek. Het is vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter dat een verzoek om openbaarmaking niet mede documenten omvat die zijn vervaardigd op een tijdstip dat ligt na de datum van indiening van het verzoek. [6]
Heeft verweerder voldaan aan de kwaliteitsnormen uit de wet?
5. Voor zover eiser stelt dat de openbaar gemaakte documenten niet aan de kwaliteitsnormen uit onder andere de Awb, de Woo en de Bekendmakingswet op de mandaatbesluiten voldoen merkt de rechtbank het volgende op. Door de hoogste bestuursrechter [7] is recent geoordeeld dat voor zover eiser wil dat een bestuursorgaan wordt aangesproken op het niet voldoen aan een wettelijk voorschrift de Woo niet het middel is om dat doel te bereiken. Eiser kan naleving van andere wettelijke voorschriften dus niet afdwingen via de Woo.
5.1.
Eiser stelt dat verweerder de zorgplicht van artikel 2.4. van de Woo heeft geschonden. Verweerder heeft al de documenten aangeleverd die zij in haar bezit heeft en waar eiser om heeft gevraagd. Er zijn geen aanknopingspunten dat verweerder bij de beantwoording van het verzoek van eiser het bepaalde in artikel 2.4 heeft miskend.
Is verweerder verplicht de toezegging na te komen?
6. Eiser geeft aan dat er een verplichting is om een volmachtregister te hebben en dat een burger recht heeft om een dergelijk register te kunnen raadplegen. Nu verweerder de toezegging heeft gedaan dat er eind 2022 een centraal register zou komen wil eiser dat de rechtbank verweerder verplicht deze toezegging na te komen.
6.1.
De rechtbank merkt op dat, zoals de hoogste bestuursrechter [8] al heeft geoordeeld, deze gronden er binnen de toepassing van de Woo in feite op neer komen dat het bestuursorgaan een vervaardigingsplicht zou hebben. Een dergelijke vervaardigingsplicht bestaat niet. De Woo bevat geen verplichting om informatie te vervaardigen die niet in al bestaande documenten is vastgelegd. De rechtbank kan naleving van een eventuele toezegging van verweerder dan ook niet afdwingen in deze procedure. Deze toezegging valt buiten de reikwijdte van de Woo.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
3.Wet open overheid.
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:190.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:781 & Kamerstukken II 2013/14, 33 328, nr. 9, p. 77.
6.zie de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:RVS:2016:643 & de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 januari 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:7582.
7.zie de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1066.
8.zie de uitspraak van de Afdeling van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1066.