ECLI:NL:RBDHA:2024:8213
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Openbaarmaking van centrale mandaatregisters en de reikwijdte van Wob-verzoeken
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024, in de zaak tussen eiser en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wordt het beroep van eiser tegen het besluit op zijn Wob-verzoek beoordeeld. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van het complete centrale mandaatregister van het ministerie van BZK, evenals de specifieke mandaatregisters voor verschillende dienstonderdelen. Verweerder heeft dit verzoek deels toegewezen, maar eiser is van mening dat het besluit onvolledig is en dat er geen rekening is gehouden met de dynamische aard van de documenten. De rechtbank behandelt de vraag of verweerder aan de kwaliteitsnormen heeft voldaan en of er een verplichting bestaat om de toezegging tot het samenstellen van een centraal mandaatregister na te komen.
De rechtbank oordeelt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geen verplichting inhoudt om steeds de meest actuele versie van documenten te verstrekken en dat een verzoek om openbaarmaking niet ook documenten omvat die na de indiening van het verzoek zijn vervaardigd. De rechtbank concludeert dat verweerder niet verplicht is om de toezegging na te komen, omdat de Wob geen vervaardigingsplicht kent. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en het griffierecht niet terugkrijgt.