ECLI:NL:RBDHA:2024:8127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
NL23.18481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico en homoseksuele gerichtheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 1 oktober 2020 asiel heeft aangevraagd, stelt dat hij vreest voor vervolging in Gambia vanwege zijn deelname aan een demonstratie en zijn homoseksuele gerichtheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 juni 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 21 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.

Eiser heeft verklaard dat hij op 22 en 23 november 2015 heeft gedemonstreerd tegen zandwinning in zijn geboorteplaats en dat hij na deze demonstratie is gearresteerd. Hij vreest bij terugkeer in Gambia voor vervolging door de autoriteiten en voor geweld van zijn stiefmoeder. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn deelname aan de demonstratie, aangezien de politieke situatie in Gambia is veranderd en er geen bewijs is dat eiser nog gezocht wordt door de autoriteiten.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris eisers homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Eiser heeft wisselend verklaard over zijn homoseksualiteit en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor vervolging op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18481

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 1 oktober 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 1 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Diaby als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1998. Eiser heeft op 1 oktober 2020 asiel aangevraagd in Nederland. Met het besluit van 11 november 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen als ongegrond. Eiser heeft 8 december 2021 [1] beroep ingesteld tegen deze afwijzing en in de gronden aangevoerd dat het nieuwe asielmotief dat hij had aangevoerd in de zienswijze van 11 oktober 2021, namelijk zijn homoseksuele gerichtheid, betrokken had moeten worden in de beoordeling. Verweerder heeft dit standpunt van eiser gevolgd en het besluit van 11 december 2021 ingetrokken. Met het besluit van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag nogmaals afgewezen.
2.1.
Eiser heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn asielaanvraag. Eiser heeft verklaard dat hij op 22 en 23 november 2015 heeft gedemonstreerd tegen de zandwinning in zijn geboorteplaats [geboorteplaats], Gambia. Naar aanleiding van deze demonstratie is eiser gearresteerd omdat hij met een politieagent gevochten zou hebben. Na
twee dagen is eiser op borgtocht vrijgelaten en heeft hij Gambia verlaten. Eiser stelt bij terugkeer te vrezen voor een onevenredige bestraffing voor zijn deelname aan de demonstratie dan wel vermoord te worden door aanhangers van de toenmalige president Jammeh. Daarnaast vreest eiser voor zijn stiefmoeder omdat zij kokend water over hem heen heeft gegooid. Verder stelt eiser dat hij bij terugkeer gearresteerd of vermoord zal worden vanwege zijn homoseksuele gerichtheid.
2.2.
Volgens verweerder bevat eisers asielrelaas de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • deelname aan demonstratie;
  • gevangenschap vanwege deelname aan demonstratie;
  • incident met stiefmoeder;
  • homoseksuele gerichtheid.
Verweerder heeft alle relevante elementen behalve eisers homoseksuele gerichtheid geloofwaardig gevonden. Verweerder vindt niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor de toenmalige president en zijn aanhangers of voor een onevenredige bestraffing. Eiser loopt ook geen risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [2] vanwege het incident met zijn stiefmoeder. Dit betreft namelijk een kwestie in de privésfeer. Bovendien is niet gebleken dat eiser dermate afhankelijk is van zijn stiefmoeder en familie dat hij noodgedwongen weer bij haar zal moeten verblijven.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eiser stelt verweerder ten onrechte dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade en niet te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn deelname aan een demonstratie in 2015. Eiser is namelijk vrijgelaten op borgtocht en gevlucht voordat hij voor de rechter zou worden geleid. Ondanks de machtswisseling wordt eiser dus nog steeds gezocht door de Gambiaanse overheid. Eisers vrees voor vervolging is daarnaast wel degelijk onderbouwd aangezien hij een verklaring heeft overgelegd van [naam] die een humanitaire activist is en die eiser op borgtocht vrij heeft gekregen. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat uit de resultaten van het documentenonderzoek blijkt dat er geen advies kan worden gegeven over de echtheid van de brief. Nu het een eerste asielaanvraag betreft dient verweerder af te gaan op de echtheid van de verklaring. Verweerder had ook op andere wijzen onderzoek kunnen verrichten naar de verklaring, bijvoorbeeld door een individueel ambtsbericht uit te brengen. Daarnaast is het opmerkelijk dat verweerder enerzijds wel verwijst naar informatie in de verklaring van [naam] maar anderzijds de informatie in de verklaring waaruit blijkt dat eiser nog wordt gezocht door de Gambiaanse autoriteiten niet betrekt bij de beoordeling. Ten aanzien van eisers homoseksuele gerichtheid werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij erachter kwam dat hij gevoelens heeft voor mannen. Bovendien handelt verweerder in strijd met rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] en zijn beleid als geformuleerd in Werkinstructie (WI) 2019/17, door aan eiser tegen te werpen dat hij zijn homoseksuele geaardheid pas heeft aangevoerd als asielmotief in de zienswijze. Eiser heeft daarnaast gelet op zijn timide karakter niet oppervlakkig en eenzijdig verklaard over zijn gevoelens voor Sose. Tot slot, gaat verweerder ten onrechte voorbij aan de steunbewijzen die hij heeft overgelegd. Namelijk de verklaring van Buba, de afbeeldingen van WhatsApp-gesprekken van eiser met Sandro Kortekaas van LGBT Asylum Support en foto’s van eiser waaruit blijkt dat hij heeft deelgenomen aan de Gay Pride en demonstraties.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Problemen vanwege deelname demonstratie
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade vanwege zijn deelname aan een demonstratie. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij vreest dat hij vermoord zal worden door de voormalige president en zijn aanhangers vanwege zijn deelname aan een demonstratie dan wel dat hij onevenredig zal worden bestraft voor zijn deelname. Uit openbare informatie en eisers verklaringen blijkt echter dat president Jammeh sinds januari 2017 niet meer aan de macht is en dat er sinds de machtswisseling sprake is van recht op demonstratie en vrijheid van meningsuiting. In de verklaring van [naam] die eiser heeft overgelegd wordt bovendien verwezen naar nieuwsartikelen waaruit blijkt dat de 33 protestanten die zijn opgepakt tijdens de demonstratie in november 2015 zijn vrijgelaten en dat zij zijn ontslagen van alle rechtsvervolging. Op grond van deze informatie heeft verweerder mogen concluderen dat het niet aannemelijk is dat eiser nog wordt gezocht door de Gambiaanse autoriteiten. Verweerder heeft geen waarde hoeven hechten aan de verklaring van [naam] dat eiser te maken heeft gehad met dodelijke bedreigingen en intimidatie nu eiser hier zelf niets over heeft verklaard en de verklaring op verzoek van eiser is opgesteld. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het opmerkelijk is dat verweerder sommige delen van de verklaring van [naam] wel betrekt bij de beoordeling en andere niet. Verweerder heeft namelijk enkel de inhoud van de nieuwsartikelen betrokken waarnaar is verwezen in de verklaring. In tegenstelling tot de verklaring, heeft verweerder deze nieuwsartikelen als objectief mogen beschouwen.
Incident met stiefmoeder
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet vreest voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin dan wel dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade omdat zijn stiefmoeder kokend water over zijn been heeft gegooid. Verweerder heeft er namelijk terecht op gewezen dat dit een kwestie in de privésfeer betreft die geen raakvlakken heeft met het Vluchtelingenverdrag. [4] Daarnaast is er ook geen sprake van een reëel risico op ernstige schade nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij terug zal moeten keren naar zijn stiefmoeder en dat hij zich bij eventuele problemen niet zou kunnen wenden tot de Gambiaanse autoriteiten.
Homoseksuele gerichtheid
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft kunnen vinden en overweegt hiertoe als volgt.
6.1.
Verweerder heeft kunnen tegenwerpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het moment waarop hij zich besefte dat hij homoseksueel was. Enerzijds blijkt namelijk uit eisers verklaringen dat hij in Gambia al op de hoogte was van zijn homoseksuele gerichtheid maar hier pas in Nederland over durfde te verklaren [5] en anderzijds volgt uit eisers verklaringen dat hij er pas in Nederland achter kwam dat hij homoseksueel is en wat het verschil is tussen een homoseksueel en een heteroseksueel. [6] Wanneer eiser met deze wisselende verklaringen wordt geconfronteerd, geeft hij als verklaring dat hij in Gambia nog zoekende was. [7] Verweerder heeft eisers verklaring in de zienswijze en beroep dat hij bedoelde dat hij in Nederland pas in aanraking kwam met de term homoseksualiteit niet hoeven volgen nu dit wezenlijk anders is dan de verklaring dat eiser pas in Nederland leerde wat het verschil is tussen homoseksuelen en heteroseksuelen. Zelfs al zou deze verklaring gevolgd worden dan is er alsnog sprake van wisselende verklaringen gelet op eisers verklaring dat hij in Gambia nog zoekende was.
6.2.
Verweerder heeft ook in eisers nadeel mogen meewegen dat hij pas in de zienswijze van 10 oktober 2021 zijn homoseksuele geaardheid als asielmotief naar voren heeft gebracht terwijl eiser ook heeft verklaard dat dit een van de redenen was voor zijn vertrek uit Gambia. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder hiermee in strijd met rechtspraak van de hoogste bestuursrechter en het beleid als geformuleerd in WI 2019/17 handelt. De uitspraak waar eiser naar heeft verwezen gaat namelijk alleen over de vraag of een asielmotief dat voor het eerst in beroep is aangevoerd, beoordeeld dient te worden en betreft dus een ander vraagstuk dan in de onderhavige situatie. Ten aanzien van de WI 2019/17, verwijst eiser in het bijzonder naar paragraaf 4. Deze paragraaf ziet echter op de beoordeling van de ontvankelijkheid bij opvolgende aanvragen. Daarbij komt dat eiser ook wisselend heeft verklaard over de reden dat hij dit niet heeft gemeld bij zijn asielaanvraag in Italië. Tijdens het nader gehoor verklaart eiser namelijk dat hij bang was dat in Italië hetzelfde over homoseksualiteit wordt gedacht als in Gambia [8] terwijl eiser ter zitting verklaart dat hij bang was voor de reactie van andere Gambiaanse asielzoekers die in de opvang verbleven.
6.3.
Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt mogen stellen dat eiser oppervlakkig en eenzijdig heeft verklaard over zijn gevoelens voor zijn eerste liefde, Sose. Eiser heeft erop gewezen dat het moeilijk voor hem was om over zijn gevoelens te verklaren vanwege zijn verlegen karakter en zijn minderjarigheid destijds. Eiser gaat er hierbij echter aan voorbij dat zijn gevoelens voor Sose zijn begonnen in 2015 toen hij 17 á 18 jaar oud en dus (bijna) de volwassen leeftijd had bereikt. [9] Bovendien nemen voornoemde omstandigheden niet weg dat het zwaartepunt van de beoordeling ligt bij het persoonlijke en authentieke verhaal van de vreemdeling over en vanuit zijn eigen ervaringen met betrekking tot zijn gestelde gerichtheid. [10] Uit rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [11] volgt namelijk dat seksuele gerichtheid als asielmotief zich minder leent voor bewijsvoering dan andere asielmotieven omdat het immers gaat om wat iemand innerlijk voelt. Verweerder heeft bovendien mogen verwachten dat eiser meer kon verklaren nu eiser heeft verklaard dat hij al van jongs af aan bevriend was met Sose en veel activiteiten met hem ondernam. [12]
6.4.
Verder heeft verweerder bevreemdend mogen vinden dat eiser voor het eerst aan Buba heeft verteld over zijn homoseksuele gerichtheid terwijl uit eisers verklaringen volgt dat hij niet veel weet over Buba en bang was om zijn homoseksuele gevoelens te delen met anderen. Verweerder heeft mogen stellen dat niet valt in te zien dat eiser deze gevoelens wel durfde te delen met iemand waar hij geen sterke band mee heeft. Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat de verklaring van Buba op verzoek van eiser is opgesteld, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser deze gang van zaken niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt met de overgelegde verklaring.
6.5.
Verweerder heeft tot slot kunnen stellen dat de afbeeldingen waaruit blijkt dat eiser heeft deelgenomen aan LHBTI-gerelateerde activiteiten onvoldoende zijn om eisers wisselende en summiere verklaringen te compenseren nu het voor iedereen mogelijk is om aan deze activiteiten deel te nemen. Gelet hierop heeft eiser zijn homoseksuele gerichtheid met voornoemde afbeeldingen niet alsnog aannemelijk gemaakt.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, met zaaknummer NL21.19188.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073.
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
5.Zie pagina’s 8, 14, 15, 20 en 21 van het verslag van het aanvullend nader gehoor.
6.Zie pagina’s 7, 8 en 12 van het verslag van het aanvullend nader gehoor.
7.Zie pagina 10 van het verslag van het aanvullend nader gehoor.
8.Zie pagina’s 14 en 15 van het verslag van het aanvullend nader gehoor.
9.Zie pagina
10.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 5 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20884.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1754.
12.Zie pagina 6 van het verslag van het aanvullend nader gehoor.