In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 april 2024, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, die op 1 oktober 2020 asiel heeft aangevraagd, stelt dat hij vreest voor vervolging in Gambia vanwege zijn deelname aan een demonstratie en zijn homoseksuele gerichtheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 juni 2023 afgewezen als ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep op 21 maart 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk.
Eiser heeft verklaard dat hij op 22 en 23 november 2015 heeft gedemonstreerd tegen zandwinning in zijn geboorteplaats en dat hij na deze demonstratie is gearresteerd. Hij vreest bij terugkeer in Gambia voor vervolging door de autoriteiten en voor geweld van zijn stiefmoeder. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet te vrezen heeft voor vervolging vanwege zijn deelname aan de demonstratie, aangezien de politieke situatie in Gambia is veranderd en er geen bewijs is dat eiser nog gezocht wordt door de autoriteiten.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris eisers homoseksuele gerichtheid ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Eiser heeft wisselend verklaard over zijn homoseksualiteit en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor vervolging op basis van zijn seksuele geaardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om proceskostenvergoeding af.