ECLI:NL:RBDHA:2024:8031

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL23.33108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Dublinterugkeerder met betrekking tot overdracht aan Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser, een Dublinterugkeerder van Tanzaniaanse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 18 oktober 2023 afgewezen, met het argument dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. Na een heropening van het onderzoek op 17 november 2023, heeft de rechtbank op 12 maart 2024 de staatssecretaris om een schriftelijke reactie gevraagd naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 opnieuw behandeld.

De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat eiser vanwege de situatie in Polen, waaronder pushbacks, niet aan Polen kan worden overgedragen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. De rechtbank stelt vast dat, hoewel de positie van de LHBT-gemeenschap in Polen zorgelijk is, er geen bewijs is dat dit leidt tot een gevaar voor eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand houdt. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33108

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
van Tanzaniaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. G.J. Douma).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1.2.
Op 17 november 2023 heeft de rechtbank het onderzoek schriftelijk heropend omdat het onderzoek niet volledig is geweest. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 17 november 2023 de voorlopige voorziening die eiser heeft ingediend, zaaknummer NL23.33109, toegewezen en bepaald dat eiser de beslissing op zijn beroep in Nederland mag afwachten.
1.3.
Op 12 maart 2024 heeft de rechtbank de staatssecretaris verzocht om een schriftelijke reactie naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie (Hof) van 29 februari 2024. [1] Op 14 maart 2024 heeft de staatssecretaris de schriftelijke reactie ingediend. Eiser heeft hier vervolgens op 17 april en 15 mei 2024 op gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 weer op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens is een tolk verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser voert aan dat voor Dublinclaimanten niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen kan worden uitgegaan. Hij wijst daarbij op de praktijken in Polen, zoals de pushbacks aan de grenzen. Ondanks de uitspraak van het Hof heeft deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, zich in de uitspraak van 27 maart 2024 [3] op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris gezien de situatie in Polen kenbaar en uitdrukkelijk ambtshalve had moeten nagaan of er een risico bestaat dat de vreemdeling na overdracht zal worden geconfronteerd met systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvang. Eiser verwijst naar rechtsoverweging 33 van die uitspraak. Volgens eiser is van belang dat hij behoort tot de LHBT-gemeenschap en in die zin kwetsbaar is in Polen. Dat de situatie voor LHBT’ers in het algemeen en ook voor LHBT-asielzoekers in Polen kwetsbaar is, is meerdere keren in tal van procedures aangevoerd. Eiser stelt dat de staatssecretaris bekend is met deze situatie. Uit de uitspraak van de zittingsplaats Den Bosch volgt daarom volgens eiser dat de staatssecretaris uit eigen beweging en ongeacht de beroepsgronden kenbaar en uitdrukkelijk ambtshalve moet nagaan of er sprake is van een reëel risico op ernstige schade.
6. De rechtbank overweegt eerst het volgende. Het uitgangspunt is dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten opzichte van Polen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Met het claimakkoord garandeert Polen ook dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen, met inachtneming van het Handvest, het EVRM [4] , het Vluchtelingenverdrag en de verschillende Europese richtlijnen. Het is aan eiser om met concrete en onderbouwde aanwijzingen aannemelijk te maken dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat. Eiser is hierin niet geslaagd.
6.1.
Uit openbare bronnen is bekend dat in Polen pushbacks plaatsvinden. Dat betekent dat Polen in zoverre niet zijn internationale en Europese verplichtingen ten opzichte van asielzoekers naleeft. [5] Uit deze openbare bronnen volgt dat het asielzoekers aan de buitengrens van Polen zijn die hiervan slachtoffer worden. Dit leidt op zichzelf nog niet tot de conclusie dat de praktijk van pushbacks ook anderen treft, zoals Dublinterugkeerders. Met het claimakkoord hebben de Poolse autoriteiten uitdrukkelijk toestemming gegeven aan eiser om naar Polen te komen. De Poolse autoriteiten hebben met het claimakkoord tegelijkertijd toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen om aan te nemen dat Dublinterugkeerders in Polen te maken zullen krijgen met pushbacks. Er bestaat daarom geen aanleiding voor de conclusie dat eiser vanwege de pushbacks niet aan Polen kan worden overgedragen. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat het Hof op 29 februari 2024 een arrest heeft gewezen, waaruit volgt dat het onder 6 weergegeven uitgangspunt nog steeds rechtens geldig is. [6] De rechtbank wijst in dit kader ook op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 18 maart 2024. [7]
6.3.
Zoals hiervoor is overwogen heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat, gelet op artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, ernstig moet worden gevreesd dat eiser als gevolg van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Polen een risico loopt op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. De rechtbank is met de staatssecretaris van oordeel dat eiser in dit verband geen concrete bewijsstukken heeft overgelegd. Verder overweegt de rechtbank dat, hoewel uit algemene informatie volgt dat de positie van de LHBT-gemeenschap in Polen zorgelijk is, hieruit niet blijkt dat sprake is van een gevaar voor behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest. Uit die informatie volgt ook niet dat LHBT’ers in Polen het slachtoffer worden van stelselmatige, wetmatige discriminatie of geweld van overheidswege of van anderen waartegen de Poolse autoriteiten geen enkele bescherming kunnen bieden. Nu er geen concrete aanknopingspunten zijn dat er in dit verband sprake is van structurele tekortkomingen en daardoor niet is gebleken dat eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest, bestaat er voor een nader onderzoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening of het vragen van individuele garanties aan Polen geen aanleiding. Ook deze beroepsgrond van eiser, waarbij eiser onder meer heeft gewezen op de uitspraak van de zittingsplaats Den Bosch, [8] slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2024:195
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
6.ECLI:EU:C:2024:195