ECLI:NL:RBDHA:2024:7938

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2024
Publicatiedatum
27 mei 2024
Zaaknummer
NL24.20735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaringsmaatregel en invrijheidstelling van vreemdeling zonder tolk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de oplegging van een bewaringsmaatregel aan een Nigeriaanse vreemdeling. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat de vreemdeling niet met tussenkomst van een registertolk was gehoord tijdens de zitting. De rechtbank benadrukte dat het aanwezigheidsrecht van de vreemdeling te allen tijde gewaarborgd moet zijn en dat de verplichting om een registertolk in te schakelen ook geldt voor de behandeling van het beroep tegen de bewaringsmaatregel. De rechtbank concludeerde dat de afwezigheid van een tolk leidde tot een schending van de rechten van de vreemdeling, wat resulteerde in de onmiddellijke invrijheidstelling van de eiser en de opheffing van de bewaringsmaatregel. Daarnaast werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 4.400,-- aan de eiser, alsook tot het vergoeden van de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00. De rechtbank stelde vast dat de handtekening onder de bewaringsmaatregel niet rechtsgeldig was, omdat deze enkel was voorzien van een stempel zonder digitale of natte handtekening, wat de controleerbaarheid van de maatregel in twijfel trok.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20735

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Op 11 april 2024 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep tegen de oplegging van de maatregel en wordt tevens aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ten onrechte geen tolk opgeroepen zodat eiser ter zitting niet met tussenkomst van een registertolk in persoon is gehoord.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep zonder tussenkomst van een tolk behandeld op de geagendeerde dag en tijd en heeft aansluitend het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het ter zitting niet horen met een registertolk tot opheffing van de maatregel moet leiden. Verder heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder de informatieplicht heeft geschonden en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt omdat er nog steeds geen presentatie in persoon heeft plaatsgevonden en er dus geen lp zal worden afgegeven.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en overweegt daartoe als volgt.
5. De rechtbank heeft partijen allereerst medegedeeld dat de rechtbank ten onrechte geen registertolk heeft opgeroepen voor de behandeling van het beroep van eiser. De rechtbank overweegt dat het aanwezigheidsrecht van eiser te allen tijde moet worden gewaarborgd en dat ook voor het horen door de rechter te gelden heeft dat indien de in bewaring gestelde vreemdeling de Nederlandse taal niet beheerst, de rechtbank een registertolk moet inschakelen. De rechtbank heeft eerder overwogen dat verweerder steeds als de vreemdeling de Nederlandse taal, die de procestaal is, niet beheerst er een registertolk moet worden ingeschakeld als de vreemdeling wordt gehoord over een mogelijk op te leggen maatregel. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6969). Deze uitspraak is weliswaar door de Afdeling op 4 augustus 2023 vernietigd (ECLI:NL:RVS:2023:3003) maar enkel omdat de rechtbank ambtshalve had geconstateerd dat er was gehoord zonder registertolk en de Afdeling oordeelt dat de plicht voor de rechter om ambtshalve de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming te beoordelen niet geldt als er in die rechtmatigheidsbeoordeling een belangenafweging moet worden gemaakt om te bepalen of een geconstateerd gebrek tot invrijheidstelling moet leiden. Weliswaar kan de rechtbank geen belangenafweging verrichten als partijen niet in staat worden gesteld om desgevraagd hun belangen te stellen en toe te lichten, de rechter kan evenwel eenvoudig partijen ter zitting daartoe uitnodigen en vervolgens een beslissing nemen. De Afdeling vindt in die situatie evenwel dat de rechter
niet verplichtis om met partijen te bespreken dat er mogelijk sprake is van een gebrek en de standpunten van partijen te vernemen en te vragen welke belangen zij hebben indien de rechtbank een belangenafweging zal verrichten en de Afdeling vindt ook dat de rechter
niet bevoegdis om zo na te gaan of de vrijheidsontneming (on)rechtmatig is. In deze uitspraak heeft de Afdeling evenwel niet geoordeeld dat het oordeel van de rechtbank dat de verplichting om een registertolk in te schakelen bij het bewaringsgehoor voortvloeit uit de enkele omstandigheid dat de vreemdeling de Nederlandse taal en dus de procestaal niet beheerst, niet juist is. De rechtbank overweegt voorts dat de eisen die de rechtbank stelt aan verweerder om de vreemdeling over een mogelijk op te leggen maatregel te horen met tussenkomst van een registertolk, op dezelfde wijze gelden voor de rechtbank als de rechtbank de vreemdeling hoort over zijn beroep tegen de oplegging en/of voortduring van de bewaringsmaatregel. De rechtbank had dus een registertolk moeten oproepen voor de behandeling van het beroep en dit is niet gebeurd. De voorzitter van de rechtbank is hiervoor verantwoordelijk en dit betekent dat de rechtbank concludeert dat de rechtbank eiser niet ten volle in staat heeft gesteld om zijn aanwezigheidsrecht te gelde heeft kunnen maken. Dat eiser en de voorzitter in de Engelse taal met elkaar hebben kunnen communiceren, dat ook daadwerkelijk hebben gedaan en er geen sprake lijkt te zijn geweest van communicatieproblemen, is dus onvoldoende om van een deugdelijk en zorgvuldig horen over een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel te kunnen spreken. Verweerder heeft aangegeven er weinig voor te voelen om de maatregel op te heffen vanwege het ontbreken van een tolk omdat de maatregel op 8 mei 2024 is opgelegd en er tijd genoeg is geweest om een tolk te regelen en omdat eiser op geen enkele wijze meewerkt aan zijn vertrek. De rechtbank begrijpt dat verweerder aanzienlijke belangen heeft om eiser in bewaring te houden en dat verweerder er weinig voor voelt om de maatregel op te heffen, echter de enkele omstandigheid dat de rechtbank in gebreke is om een tolk op te roepen heeft tot gevolg dat de rechtbank reeds hierom de invrijheidstelling van eiser zal gelasten en verweerder zal opdragen om de bewaringsmaatregel op te heffen. De rechtbank overweegt hierbij dat gelet op de wettelijke termijnen die zijn bepaald om een vreemdeling die opkomt tegen de oplegging van een bewaringsmaatregel, eiser uiterlijk op de dag van de zitting moet worden gehoord. Omdat de behandeling van het beroep is geagendeerd om 16:00 uur en de behandeling ook op dit tijdstip is aangevangen en de rechtbank na dit beroep nog vier beroepen tegen bewaringsmaatregelen en één beroep tegen een terugkeerbesluit met inreisverbod diende te behandelen, is er eenvoudigweg geen mogelijkheid geweest voor de rechtbank om te bezien of eiser op een later moment alsnog met tussenkomst van een registertolk kon worden gehoord.
De rechtbank heeft in de eerdergenoemde uitspraak van 23 mei 2023 de bewaringsmaatregel van aanvang aan onrechtmatig geacht omdat het bewaringsgehoor voorafgaat aan de oplegging van de maatregel. In dit geval concludeert de rechtbank dat de maatregel doordat de rechtbank eiser niet in persoon met tussenkomst van een registertolk ter zitting heeft gehoord, vanaf de dag van de zitting onrechtmatig is. De rechtbank zal voorts nagaan of de maatregel tot aan het moment van de zitting rechtmatig is geweest.
6. De rechtbank heeft verweerder ter zitting gevraagd om een standpunt in te nemen over de geldigheid van de handtekening onder de bewaringsmaatregel. De rechtbank gaat in elke bewaringsprocedure voorafgaand aan de behandeling van een beroep of kennisgeving ter zitting na of de te toetsen bewaringsmaatregel rechtsgeldig is ondertekend omdat het niet of niet rechtsgeldig ondertekenen van een maatregel tot de conclusie kan leiden dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig is geweest. Indien de rechtbank op grond van het dossier niet kan vaststellen dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend, zal de rechtbank verweerder ter zitting in de gelegenheid stellen om aan te tonen dat aan de ondertekeningsvereisten is voldaan.
7. Verweerder heeft aangegeven dat de handtekening geldig is geplaatst om 12:45 uur. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel is vermeld dat deze is opgelegd op 12:59 uur. De rechtbank stelt echter ook vast dat de maatregel niet is voorzien van een digitale handtekening of van een zogenoemde natte handtekening. Na de vermelding wie de maatregel heeft opgelegd is een stempel gezet met daarop de naam en functie van diegene die de maatregel heeft opgelegd. De rechtbank overweegt dat het plaatsen van een stempel met een naam en functie niet voldoet aan de wijze waarop een bewaringsmaatregel moet worden ondertekend. Bij een digitale handtekening is te controleren wie de handtekening heeft geplaatst en op welk tijdstip dit is gedaan, zodat ook kan worden gecontroleerd of de maatregel is opgelegd en getekend door een daartoe bevoegd persoon en of de maatregel is ondertekend voordat de maatregel aan de vreemdeling is uitgereikt. Bij een natte handtekening is niet na te gaan op welk tijdstip de maatregel is ondertekend, maar is wel controleerbaar aan wie die handtekening behoort en of degene die de maatregel heeft opgelegd en heeft ondertekend bevoegd is om dit te doen. Indien enkel een naam- en functiestempel wordt gezet onder de maatregel van bewaring is niet te controleren of de stempel is gezet door degene wiens naam en functie wordt gestempeld en of de maatregel dus bevoegd is opgelegd en getekend en is niet na te gaan hoe laat deze stempel-ondertekening heeft plaatsgevonden en of er een getekende maatregel is uitgereikt. De rechtbank gaat weliswaar in beginsel altijd uit van de inhoud van de maatregel en dus ook van de vermelde namen en tijdstippen. Om van een rechtsgeldig ondertekende maatregel uit te kunnen gaan dient de ondertekening en uitreiking wel gecontroleerd te kunnen worden en dat kan de rechtbank bij een maatregel waar een stempel als wijze van ondertekening is geplaatst onvoldoende. De rechtbank overweegt hierbij dat indien niet wordt gekozen voor de digitale ondertekening van de maatregel, niet valt in te zien waarom de maatregel niet wordt voorzien van een natte handtekening. De rechtbank overweegt dat exact dezelfde maatregel tweemaal aan het dossier is toegevoegd en aan eiser dus niet een maatregel is uitgereikt die op een andere wijze is ondertekend en dus wel te controleren valt.
De rechtbank kan dus niet vaststellen wie de stempel heeft geplaatst en wie dus de maatregel heeft ondertekend en kan dus ook niet vaststellen of de maatregel is opgelegd door iemand die daartoe bevoegd was. De rechtbank kan ook niet, anders dan verweerder, vaststellen op welk tijdstip de stempel-handtekening is geplaatst en kan dus ook niet vaststellen of aan eiser een maatregel is uitgereikt die op enige wijze is ondertekend.
De rechtbank acht deze wijze van ondertekenen met zo weinig waarborgen omkleed, dat hierin aanleiding bestaat om de oplegging van de maatregel en dus ook tenuitvoerlegging van de maatregel van aanvang af onrechtmatig te achten.
De rechtbank overweegt hierbij dat het plaatsen van een stempel een wezenlijk andere situatie is dan de situatie waar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4066) op ziet. De rechtbank verricht daarom, anders dan de Afdeling in deze uitspraak, geen belangenafweging.
De rechtbank begrijpt dat het belang van verweerder om eiser in bewaring te houden aanzienlijk is. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat er geen gevolgen moeten worden verbonden aan deze gebrekkige wijze van ondertekening. Het is aan verweerder om uiterst zorgvuldig en controleerbaar te handelen als een besluit wordt genomen om tijdelijk de vrijheid te ontnemen op vreemdelingrechtelijke gronden en het rechtsgeldig en controleerbaar opmaken, ondertekenen en uitreiken van de bewaringsmaatregel is een essentiële fase in de bewaringsprocedure.
8. Gelet op het bovenstaande behoeven de overige rechtmatigheidsaspecten geen beoordeling meer.
9. De kennisgeving wordt aangemerkt als een beroep en dit beroep is gegrond. De rechtbank zal de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelasten en de opheffing van de maatregel bevelen. Eiser komt tevens in aanmerking voor schadevergoeding en de rechtbank zal bij de bepaling van de hoogte hiervan uitgaan van de standaardmatig toegekende bedragen en dus een bedrag van € 100,-- per dag toekennen waarbij de rechtbank in aanmerking neemt dat eiser op de dag van de inbewaringstelling op 11 april 2024 reeds was geplaatst in het DTC Rotterdam omdat de huidige maatregel een opvolgende maatregel is. Doordat sprake is van een kennisgeving heeft de maatregel 44 dagen voortgeduurd voordat uitspraak wordt gedaan over de rechtmatigheid. Dit betekent dat eiser lang op niet rechtmatige wijze in bewaring is gehouden en dus ook in aanmerking komt voor een aanzienlijke schadevergoeding. De rechtbank ziet evenwel in de proceshouding van eiser geen aanleiding om tot matiging over te gaan.
De rechtbank zal tevens een proceskostenveroordeling uitspreken en daarbij ook de standaardmatig toegekende bedragen en punten hanteren.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 4.400,-- te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging daarvan;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.C. Mellendijk - Leinders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 mei 2024.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.