Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.¹
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.²
Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw in beginsel zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van de Vw,
1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 19 december 2020 zijn asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 28 januari 2021 heeft verweerder Luxemburg verzocht eiser op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening terug te nemen. De Luxemburgse autoriteiten hebben dit verzoek geweigerd op 1 februari 2021 met de vermelding dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek. Op 3 februari 2021 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek (fictief) geaccepteerd op 4 april 2021.
6. Met de beschikking van 29 april 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan. Deze rechtbank, zittingsplaats Amersfoort, heeft het beroep op 27 mei 2021 ongegrond verklaard.³
7. Verweerder heeft per brief van 21 september 2021 aan de Italiaanse autoriteiten laten weten dat de uiterste overdrachtstermijn is verlengd tot achttien maanden op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Nederland is met het verstrijken van die uiterste overdrachtstermijn op 5 oktober 2022 verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag van eiser. Verweerder heeft eiser per brief van 11 oktober 2022 laten weten zijn asielaanvraag verder te behandelen in de nationale procedure.
8. De rechtbank stelt dus vast dat verweerder per 5 oktober 2022 verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dat betekent dat verweerder, met toepassing van artikel 42, eerste lid, van de Vw, in beginsel uiterlijk op 5 april 2023 op de aanvraag had moeten beslissen. Verweerder heeft deze termijn onder toepassing van de WBV 2022/22⁴ met negen maanden verlengd.⁵ Eiser heeft verweerder op 25 januari 2024, dus na het verstrijken van die termijn, in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag.
9. Op het moment dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld op 25 januari 2024 was de maximale beslistermijn van 21 maanden, als bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, al verstreken. Dit artikellid bepaalt dat de lidstaten de behandelingsprocedure in elk geval uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van het verzoek afronden. Anders dan de zes maanden-termijn⁶, begint de 21 maanden-termijn te lopen vanaf het tijdstip van de indiening van de asielaanvraag. De rechtbank verwijst voor de motivering naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 6 december 2023.⁷
10. Het beroep is daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
11. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van
4 Staatscourant van 26 september 2022, nr. 25755.
5 Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.
6 In artikel 42, zesde lid, van de Vw.
de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.⁸ Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.⁹
12. De rechtbank stelt vast dat de 21 maanden-termijn op 19 september 2022 is overschreden. De rechtbank overweegt dat deze termijn ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met deze uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij moet zij rekening houden met zowel het belang van een snelle als een zorgvuldige besluitvorming.¹⁰ De omstandigheid dat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, is één van de aspecten die de rechtbank in deze afweging meeweegt.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor verweerder om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen. Omdat de beslistermijn van 21 maanden is overschreden, legt de rechtbank wel een kortere termijn op dan het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 2020¹¹ ontwikkelde 8+8 wekenmodel.
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
14. Eiser heeft op grond van artikel 8:55c van de Awb gevraagd dat de rechtbank de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
15. In de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb staat dat het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen aan een betrokkene als het bestuursorgaan niet op tijd een beslissing neemt. Sinds 11 juli 2021 geldt de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet),waarin is bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn als het gaat om een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. Verweerder hoefde dus geen bestuurlijke dwangsommen meer te betalen als hij te laat beslist in dat soort zaken. De vraag ontstond of dit in strijd was met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. In de uitspraak van de ABRvS van 30 november 2022¹² is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Daarmee staat vast dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd als hij te laat beslist op een asielaanvraag voor bepaalde tijd.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
16. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 2022¹³ geoordeeld dat genoemd artikel uit de
8 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
9 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.¹⁴
17. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
18. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
19. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).