ECLI:NL:RBDHA:2024:7838
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan en belangenafweging bij verwijderingsmaatregel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had in 2020 een verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan, dat volgens de staatssecretaris per 1 mei 2020 van rechtswege was geëindigd. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de eiser geen gemeenschappelijke huishouding meer voerde met zijn Roemeense partner, die hem eerder het verblijfsrecht had verleend. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn gezinsleven en de belangen van zijn kind, dat in Nederland woont.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluitvorming niet deugdelijk had gemotiveerd waarom de belangen van de Nederlandse staat zwaarder zouden wegen dan die van de eiser en zijn kind. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris niet had ingegaan op de relevante feiten en omstandigheden, zoals de impact van de verwijdering op het kind en de integratie van de eiser in Nederland. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en het aanvullende besluit van de staatssecretaris, en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.