ECLI:NL:RBDHA:2024:7832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
NL23.38493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland en risico op schending van mensenrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Algerijnse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij niet veilig behandeld zal worden in Zwitserland vanwege racisme en discriminatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 13 maart 2024, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het EU Handvest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Zwitserse autoriteiten hun internationale verplichtingen nakomen en dat er geen structurele systeemfouten zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Zwitserland. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen geleverd die zijn stellingen onderbouwen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38493

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (asielaanvraag) niet in behandeling genomen op de grond dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op de zitting van 8 februari 2024 aangehouden, omdat verweerder de rechtbank informeerde dat eiser – anders dan eerder het geval was – sinds 18 januari 2024 weer in de opvang zat en dus niet (meer) met onbekende bestemming was vertrokken.
De rechtbank heeft de inhoudelijke behandeling van het beroep, tezamen met eisers verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep, zaaknummer NL23.38494, alsnog op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn. Verweerder gaat ervan uit dat eiser is geboren op [geboortedatum]. Op 21 oktober 2023 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland
.
2. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 14 september 2022 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom Zwitserland gevraagd om eiser terug te nemen op grond van de Dublinverordening. Zwitserland heeft dit verzoek op 16 november 2023 op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening aanvaard. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit daarom op het standpunt gesteld dat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in Zwitserland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest.
3. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte de asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat ten aanzien van Zwitserland ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uitgegaan. Eiser stelt zich op het standpunt dat Zwitserland zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, omdat in dat land sprake is van racisme en discriminatie jegens vluchtelingen die niet afkomstig zijn uit Oekraïne. Zwitserland treedt niet handhavend op tegen deze discriminatie en racisme. Ter ondersteuning hiervan verwijst eiser naar het Amnesty International Report 2022/23, het UN Report of the Working Group of Experts on People of African Descent on its visit to Switzerland van 4 oktober 2022 en een rapport van Amnesty International, Switzerland: Violance and racism in asylum centres run by private security companies van mei 2021. Verder vindt eiser dat verweerder in de door hem aangedragen omstandigheden grond had moeten zien om de asielaanvraag aan zich toe te trekken, omdat overdracht aan Zwitserland getuigt van een onevenredige hardheid.
3.1.
Uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten en andere landen die deelnemen aan de Dublinverordening (zoals Zwitserland) bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit uitgangspunt in de uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592, ten aanzien van Zwitserland bevestigd. Er zijn door de Afdeling geen latere uitspraken gedaan waarin anders is geoordeeld.
3.2.
Het vorenstaande betekent dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van eiser in Zwitserland in overeenstemming zal zijn met de bepalingen van het EVRM en het Handvest. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Zwitserland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Zwitserse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Daarvoor kan hij objectieve (landen)informatie over de werking van het asielstelsel van Zwitserland overleggen en hij kan feiten stellen of verklaringen afleggen over zijn ervaringen in Zwitserland die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Zwitserland systeemfouten bevatten. Van een schending van de voormelde bepalingen zal, in geval eiser aannemelijk maakt dat er sprake is van tekortkomingen in het Zwitserse asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo).
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd het vermoeden dat Zwitserland in overeenstemming handelt met de bepalingen van het EVRM en het Handvest, te weerleggen. Nog daargelaten dat eiser enkel in zijn algemeenheid een aantal rapporten heeft opgesomd zonder daarbij vindplaatsen te vermelden of naar concrete passages in die rapporten te verwijzen, leidt die (landen)informatie niet tot de conclusie dat sprake is van (structurele) systeemfouten in de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Zwitserland.
Het rapport van Amnesty International Switzerland: Violance and racism in asylum centres run by private security companies van mei 2021 gaat over een onderzoek naar racisme in vijf federale asielzoekerscentra in Zwitserland. Voor dit onderzoek zijn 14 slachtoffers van racisme en 18 personen die tijdens hun werkzaamheden in deze asielzoekerscentra getuige waren van het racisme, geïnterviewd. Het rapport laat zien “that a culture of abusive behaviour towards people housed in federal asylum centres had developed because of an assumption that people seeking asylum are potentially violent and dangerous”.
Het UN Report of the Working Group of Experts on People of African Descent van 4 oktober 2022 bevat verder een overzicht van het huidige juridische, institutionele beleidskader en de maatregelen die zijn genomen om racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en de daarmee samenhangende onverdraagzaamheid van mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te voorkomen. Uit het rapport van de Expertgroep blijkt ook dat mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland structureel te maken hebben met rassendiscriminatie. De gebeurtenissen die in het rapport worden vermeld zijn volgens de Expertgroep geen incidenten, maar spreekt van alomtegenwoordigheid en straffeloosheid van wangedrag dat aangeeft dat er een ernstig systematisch probleem bestaat. Het Amnesty International Report 2022/23 verwijst ook naar dit rapport.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat uit deze informatie niet kan worden afgeleid dat de Zwitserse autoriteiten niet handhavend optreden tegen de racisme en discriminatie, op grond waarvan eiser een reëel risico zou lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling bij overdracht aan Zwitserland. Uit de rapporten blijkt namelijk ook dat de Zwitserse autoriteiten de problemen waarmee mensen van Afrikaanse afkomst in Zwitserland te maken hebben, hebben erkend en dat de autoriteiten actief stappen ondernemen om de mensenrechten van mensen van Afrikaanse afkomst te garanderen. Ter vergelijking wijst de rechtbank op uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 9 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:2203, en 23 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13094. Het is dus niet gebleken dat de Zwitserse autoriteiten onverschillig staan tegenover het racismeproblematiek.
Als eiser onverhoopt dergelijke problemen zal ervaren in Zwitserland, ligt het op zijn weg om zich hierover te beklagen bij de Zwitserse (desnoods hogere) autoriteiten. Dat klagen onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken.
3.4.
Verder heeft eiser ook geen (andere) feiten gesteld of verklaringen afgelegd over zijn ervaringen in Zwitserland die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de asielprocedure en/of opvangvoorzieningen in Zwitserland systeemfouten bevatten. In tegendeel, eiser heeft verklaard geen bezwaren te hebben tegen een overdracht aan Zwitserland (p. 5 van het aanmeldgehoor Dublin). Eiser verklaarde verder vijf dagen in Zwitserland te zijn verbleven, waarvan hij één dag in het AZC verbleef en daarna op straat terecht kwam. Hij verklaarde een paar keer heen en weer tussen Zwitserland en Frankrijk te zijn gereisd, waarna hij vervolgens terug kon keren in de opvang en Zwitserland als een soort ‘uitvalbasis’ had. Uit deze verklaringen blijkt onvoldoende dat eiser bij terugkeer onmenselijk zal worden behandeld door de onverschilligheid van de Zwitserse autoriteiten.
3.5.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat overdracht naar Zwitserland in zijn geval getuigt van een onevenredige hardheid omdat hij al veel heeft meegemaakt en hij de wens heeft om in Nederland zijn asielmotieven naar voren te brengen, overweegt de rechtbank dat dit evenmin leidt tot een gegrond beroep. Verweerder heeft uitgelegd dat hij in ieder geval gebruik maakt van zijn discretionaire bevoegdheid om de asielaanvraag naar zich toe te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening als er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht naar Zwitserland leidt tot onevenredige hardheid. Verweerder stelt terecht dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat van dergelijke bijzondere, individuele omstandigheden sprake is. Dergelijke omstandigheden heeft eiser niet aangevoerd, laat staan geconcretiseerd. Verweerder heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag onverplicht te behandelen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
3.6.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Oonincx, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.