ECLI:NL:RBDHA:2024:7726
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 9 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris heeft terecht vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris in het voornemen niet is ingegaan op zijn verklaringen, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alle bezwaren van eiser inhoudelijk heeft beoordeeld. Eiser betoogt verder dat er in Frankrijk structurele problemen zijn in de asielprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voor Frankrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eiser heeft ook betoogd dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag had moeten behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat hij gevaar loopt bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn medische situatie en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om artikel 17 toe te passen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Frankrijk mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.