ECLI:NL:RBDHA:2024:7663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13456
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, behandeld op 25 april 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. De staatssecretaris heeft geen reden gezien om van de overdracht aan Duitsland af te wijken, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen.

Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, omdat hij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Duitsland. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.13456

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 26 maart 2024 waarbij de staatssecretaris de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling heeft genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de voorlopige voorziening [1] , op 25 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3.1.
De staatssecretaris heeft geen aanleiding gezien om van de overdracht van eiser aan Duitsland af te zien. Er zijn volgens de staatssecretaris geen aanwijzingen dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen en eiser daar een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU Handvest. Ten aanzien van Duitsland kan nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Evenmin zijn er bijzondere individuele omstandigheden die maken dat een overdracht van eiser aan Duitsland getuigt van een onevenredige hardheid, zodat er ook geen aanleiding is om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, aldus de staatssecretaris.
Mag de staatssecretaris voor Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser betoogt dat de staatssecretaris voor Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Eiser vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. Daartoe voert eiser aan dat in Duitsland zeer veel incidenten zijn voorgevallen. [3] Eiser vreest verder voor indirect refoulement bij overdracht naar Duitsland. In Duitsland is namelijk een nieuwe wet aangenomen waardoor het makkelijker wordt om asielzoekers uit te zetten. [4] Ook van belang is dat Duitsland aan eiser (een Ahmadi uit Pakistan) ten onrechte geen internationale bescherming heeft verleend. Het Nederlandse beleid ten aanzien van het verlenen van internationale bescherming aan Ahmadi’s uit Pakistan [5] wijkt (in positieve zin) af van het in Duitsland gevoerde beleid. Bovendien heeft eiser gedurende zijn eerdere verblijf in Duitsland geen adequate toegang tot de rechter en geen rechtsbijstand gehad, waardoor hem geen effectief rechtsmiddel is geboden.
4.1.
De rechtbank wijst erop dat bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, de staatssecretaris mag uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dit vermoeden is weerlegbaar. [6] Voor zover de vreemdeling daarover verklaringen heeft afgelegd of stukken heeft overgelegd, moet die beoordeling ook gaan over de vraag of ernstige vrees bestaat dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in de aangezochte lidstaat systeemfouten bevatten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. [7] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [8] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [9] Een lidstaat kan in het kader van de Dublinverordening voor een andere lidstaat alleen dan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan als bij overdracht aan die lidstaat een reëel risico bestaat op schending van artikel 4 van het EU Handvest.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. [10] Hiervoor is het volgende van belang.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, waardoor eiser een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De overlegde nieuwsartikelen, maken dat niet anders. Deze nieuwsartikelen, waarin melding wordt gemaakt van incidenten in en rond asielzoekerscentra in Duitsland, dateren van jaren geleden. Het gaat om berichten uit de jaren 2016 tot en met 2018. Zij zijn dus niet actueel. Bovendien dateren die van vóór de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland nog altijd uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De verklaringen van eiser over het gestelde gebrek aan rechtsbijstand, maken het oordeel niet anders. De omstandigheid dat de rechtsbijstand voor asielzoekers in Duitsland anders is geregeld dan in Nederland maakt namelijk niet dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn biedt lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft en dat de vreemdeling in Duitsland tegen een dergelijk besluit kan procederen. [11] Ten aanzien van de vrees van eiser voor indirect refoulement overweegt de staatssecretaris verder terecht, dat het uitgangspunt nog altijd is dat mag worden uitgegaan van het vermoeden dat de lidstaten het verbod op refoulement niet schenden. [12] Eiser heeft dit vermoeden onvoldoende gemotiveerd weerlegd. Het overgelegde nieuwsartikel over de Duitse uitzetwet, waardoor uitzetting van asielzoekers wordt vergemakkelijkt, maakt dit oordeel niet anders. Het nieuwsartikel zegt weinig over de precieze werking van de uitzetwet en ook is niet gebleken dat eiser onder de reikwijdte van deze wet valt. Bovendien mag Duitsland – net als Nederland – werken aan het uitzetten van personen als de asielaanvraag is afgewezen omdat er geen sprake zal zijn van refoulement.
4.3.
Tot slot kan het betoog van eiser over het verschil in beschermingsbeleid niet slagen. Het Hof van Justitie heeft namelijk onlangs geoordeeld dat – kort gezegd – een rechter niet mag toetsen of indirect refoulement door een verschil in beschermingsbeleid aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeker. [13] Nu de rechtbank van oordeel is dat er geen sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen van Duitsland, komt de rechtbank niet toe aan de toetsing van het verbod op refoulement.
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser wordt door het besluit onevenredig hard getroffen. Gelet op wat eerder is aangevoerd en voornamelijk omdat eiser een Ahmadi uit Pakistan is, valt niet in te zien waarom de staatssecretaris niet gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid. Ook had de staatssecretaris wegens proceseconomische redenen, de aanvraag aan zich toe moeten trekken. De staatssecretaris heeft dit niet gedaan en daarom is het besluit onzorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld, en ook voldoende gemotiveerd, dat zich in het geval van eiser geen omstandigheden voordoen op grond waarvan hij de asielaanvraag van eiser onverplicht in behandeling zou moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Dat het zijn van een Pakistaanse Ahmadi een bijzondere individuele omstandigheid is waardoor de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid is, heeft eiser niet toegelicht of onderbouwd. De overige aangevoerde omstandigheden zijn al voldoende besproken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en maken ook niet dat de staatssecretaris eiser had moeten opnemen in de nationale procedure. Niet valt in te zien waarom het besluit eiser onevenredig treft. Eiser heeft namelijk nagelaten om dit punt toe te lichten. Tot slot heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat en waarom hij eiser niet om proceseconomische redenen opneemt in de nationale procedure.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W Kroon, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.13457.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Hierbij verwijst eiser naar een aantal nieuwsartikelen op internetsites: ‘37 gewonden bij brand in asielzoekerscentrum Duitsland’ op [website] van 11 juni 2017, ‘Drama in Duits asielzoekerscentrum’ op [website] van 8 januari 2017, ‘Brand in azc Duitsland na ruzie tussen bewoners, drie asielzoekers zwaargewond’ op [website] van 15 maart 2017, ‘Massale vechtpartij Oost-Duitsers en asielzoekers’ op [website] van 15 september 2016, ‘Dit jaar veel meer incidenten Duitse azc’s’ op [website] van 8 juli 2017, ‘Dit jaar ruim 900 incidenten bij Duitse asielcentra’ op [website] van 3 juli 2017, ‘Duitse politie doorzoekt azc na steekincident door uitgeprocedeerde asielzoeker’ op [website] van 29 juli 2017, ‘Grote politieactie bij asielzoekerscentrum’ op [website] van 4 mei 2018 en ‘Onrust in Duitsland: incidenten en demonstraties om vluchtelingenbeleid’ op [website] van 18 september 2018.
4.Hierbij verwijst eiser naar een nieuwsartikel ‘Duitse Bondsdag neemt omstreden uitzetwet aan’ op [website] 7 juni 2019.
5.Hierbij verwijst eiser naar de Staatscourant 2023 nr. 3606.
6.HvJ EU 21 december 2011, N.S. e.a., ECLI:EU:C:2011:865 (arrest N.S.), punten 80 en 104.
7.Artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
8.EHRM 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, overweging 263, en HvJ EU 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 91-93.
9.Arrest N.S., punt 82.
10.Vergelijk: ABRvS 9 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3291, ABRvS 26 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:913, ABRvS 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4107.
11.ABRvS 4 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1878 en ABRvS 2 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1334.
12.ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.
13.Vergelijk: HvJ EU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.