ECLI:NL:RBDHA:2024:7663
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om voorlopige voorziening, behandeld op 25 april 2024, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, dat is aanvaard. De staatssecretaris heeft geen reden gezien om van de overdracht aan Duitsland af te wijken, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de Duitse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen.
Eiser betoogt dat de staatssecretaris niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan, omdat hij vreest voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Duitsland. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.