ECLI:NL:RBDHA:2024:7661

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19697
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.K. Bhadai, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 13 april 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was, omdat deze niet met voldoende voortvarendheid was uitgevoerd. De Staatssecretaris heeft de maatregel op 8 mei 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of de eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De eiser had een schadevergoeding van € 150,- per dag geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele rolstoelgebondenheid van de eiser niet voldoende was om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan het standaardbedrag van € 130,- per dag voor verblijf in een politiecel en € 100,- per dag voor verblijf in een detentiecentrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schadevergoeding vastgesteld op € 2.630,- voor 26 dagen onrechtmatige detentie.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 mei 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19697
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 mei 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Bij brief van 8 mei 2024 heeft de staatssecretaris aan eiser een schadevergoeding van € 2.630,- aangeboden. Eiser is hierop niet ingegaan, omdat hij stelt recht te hebben op een hogere schadevergoeding dan het aangeboden standaardbedrag van € 130,- (politiecel)
respectievelijk € 100,- (detentiecentrum) per dag.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover ambtshalve anders te oordelen. Het geschilpunt spitst zich toe op de hoogte van de schadevergoeding.
4. Eiser heeft aangevoerd dat zijn medische toestand steeds bekend is geweest bij de staatssecretaris. Eiser is rolstoelgebonden en krijgt medische behandeling vanuit het ziekenhuis. Die medicijnen zijn hem niet voorgeschreven in het detentiecentrum. De detentie is hem heel zwaar gevallen, omdat de omstandigheden in het detentiecentrum niet zijn berekend op invalide gedetineerden. Hij wil €150,- schadevergoeding voor elke dag dat hij in het detentiecentrum heeft doorgebracht.
5. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank (bijvoorbeeld de uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 31 augustus 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13654, en van zittingsplaats Middelburg van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:16563) is de enkele omstandigheid dat eiser aan een rolstoel gebonden is op zichzelf geen aanleiding om hem een hogere schadevergoeding toe te kennen dan het standaardbedrag. Vooropgesteld wordt dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar worden verondersteld te zijn met de zorg in de vrije maatschappij. Eiser heeft zijn medische situatie verder niet onderbouwd met medische stukken. Niet is gebleken dat het voor eiser niet mogelijk is geweest om in het detentiecentrum de benodigde zorg, hulp of medicatie te krijgen. Evenmin is gebleken van overige omstandigheden die de vreemdelingendetentie onevenredig bezwarend voor eiser hebben gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat daarom geen aanleiding om eiser een hogere schadevergoeding tot te kennen dan de staatssecretaris heeft aangeboden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Omdat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig was, acht de rechtbank gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 26 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 25 x € 100,- (verblijf detentiecentrum)
= € 2.630,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.500,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.