In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M.K. Bhadai, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 13 april 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was, omdat deze niet met voldoende voortvarendheid was uitgevoerd. De Staatssecretaris heeft de maatregel op 8 mei 2024 opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of de eiser recht had op schadevergoeding.
De rechtbank oordeelde dat de eiser recht had op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De eiser had een schadevergoeding van € 150,- per dag geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de enkele rolstoelgebondenheid van de eiser niet voldoende was om een hogere schadevergoeding toe te kennen dan het standaardbedrag van € 130,- per dag voor verblijf in een politiecel en € 100,- per dag voor verblijf in een detentiecentrum. Uiteindelijk heeft de rechtbank de schadevergoeding vastgesteld op € 2.630,- voor 26 dagen onrechtmatige detentie.
Daarnaast heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.750,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 mei 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.