ECLI:NL:RBDHA:2023:16563

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
NL23.32735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 oktober 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet. Tijdens de zitting op 25 oktober 2023, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser voerde aan dat de eerdere maatregel te laat was omgezet en dat dit gevolgen zou moeten hebben voor de rechtmatigheid van de huidige maatregel. De rechtbank oordeelde echter dat zij zich niet kon uitlaten over de eerdere maatregel, omdat het beroep zich richtte op de maatregel van 9 oktober 2023.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op correcte wijze is ondertekend en dat de beroepsgrond van eiser over de geldigheid van de digitale handtekening niet slaagde. Eiser betwistte ook de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom de maatregel noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren om de maatregel te dragen, en dat de belangenafweging in het voordeel van de maatregel was uitgevallen. Eiser's verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32735

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is via een beeldverbinding verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Baddouri. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [2] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] staan vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Te late grondslagwijziging
3. Eiser voert aan dat de vorige maatregel te laat is omgezet naar de huidige grondslag en dat die maatregel daarom onrechtmatig is. Dit moet ook gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van de huidige maatregel.
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroep zich richt tegen de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd op 9 oktober 2023. De rechtbank kan zich om die reden niet uitlaten over de eerder opgelegde maatregel van bewaring. Indien eiser van mening is dat (de voortzetting van) die maatregel op enig moment onrechtmatig was, dient eiser daartegen vervolgberoep aan te tekenen. Dat die maatregel inmiddels is opgeheven, doet aan die mogelijkheid niets af.
Geldigheid handtekening
5. Eiser plaatst voorts vraagtekens bij de geldigheid van de digitale handtekening in de maatregel. Volgens de validatie is de maatregel op 9 oktober 2023 om 11:31 uur digitaal ondertekend, terwijl in de maatregel is vermeld dat deze diezelfde dag om 11:39 uur is opgelegd. De rechtbank stelt echter vast dat de maatregel op correcte wijze is ondertekend en aan eiser is uitgereikt. Met de validatie is gegarandeerd dat het document na de digitale ondertekening niet meer is gewijzigd. Dat de maatregel acht minuten na ondertekening is opgelegd, houdt verband met het feit dat die oplegging pas wordt geëffectueerd nadat de maatregel aan de vreemdeling is uitgereikt. [4] De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Gronden van de maatregel
6. Verder betwist eiser de zware gronden 3d en 3i, en de lichte gronden 4c en 4d. Volgens eiser heeft hij wel voldoende meegewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Dat hij eerder niet heeft meegewerkt, kan niet aan eiser worden tegengeworpen bij het opleggen van de huidige maatregel. Daarnaast wil eiser wel terugkeren naar Marokko, maar kan hij dat niet kan vanwege zijn medische situatie. Eiser heeft recht op opvang door het COA [5] gedurende de behandeling van zijn verblijfsaanvraag op medische gronden. Hierdoor heeft hij ook voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3d en 3i feitelijk juist zijn. Verweerder heeft hierbij terecht gewezen op de eerdere vertrekgesprekken met eiser waarin hij expliciet heeft verklaard niet te zullen meewerken aan zijn terugkeer. [6] Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser eerder geen medewerking heeft verleend aan de afname van natte vingerafdrukken om zijn identiteit en nationaliteit te kunnen bevestigen met het oog op de afgifte van een lp. De zware gronden 3d en 3i zijn dan ook voldoende toegelicht. Zij kunnen de maatregel, zeker in samenhang met de niet betwiste zware gronden 3a en 3e, dragen. Wat eiser tegen de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel en belangenafweging
7. Eiser stelt voorts dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel. Hiervoor is in de eerste plaats van belang dat eiser aan colitus ulcerosa lijdt, een ernstige darmaandoening, waarvoor hij wordt behandeld. Eiser brengt zichzelf in gevaar als hij zich aan het toezicht zou onttrekken. Bovendien beweegt eiser zich voort in een rolstoel. Van een concreet onttrekkingsrisico is dan ook geen sprake. Tot slot hadden de medische problemen van eiser in het voordeel van eiser moeten worden meegewogen in de belangenafweging.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom een lichter middel in het geval van eiser niet doeltreffend zal zijn. In de eerste plaats is het onttrekkingsrisico gegeven door de aanwezigheid van verschillende zware gronden, die feitelijk juist zijn bevonden. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat de maatregel nodig is om dit risico te ondervangen. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat eerder een lichter middel is opgelegd en dat dit niet heeft geleid tot het vertrek van eiser. Ook heeft verweerder terecht opgemerkt dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum gelijk zijn aan die in de vrije maatschappij. Er is daarom evenmin aanleiding voor het oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor eiser door oplegging van de maatregel onevenredig wordt benadeeld.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb (Vreemdelingenbesluit 2000).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb (Vreemdelingenbesluit 2000).
4.Artikel 5.3, eerste lid, van het Vb.
5.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
6.Vertrekgesprekken van 12 juli 2023 en 17 augustus 2023.