ECLI:NL:RBDHA:2024:7659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de beoordeling van de voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 2 mei 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 13 mei 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door een tolk, en heeft de staatssecretaris zich laten vertegenwoordigen door mr. R.P.G. van Bel.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de stelling dat de staatssecretaris niet op de juiste wijze heeft gehandeld door hem niet schriftelijk in een begrijpelijke taal op de hoogte te stellen van de gronden van de bewaring. De rechtbank oordeelt dat eiser het Nederlands machtig is en dat hij voldoende op de hoogte is gesteld. Daarnaast heeft de rechtbank de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Eiser heeft eerder met onbekende bestemming vertrokken en heeft aangegeven alleen naar Algerije te willen vertrekken als hij € 5.000,- krijgt.

De rechtbank heeft ook de voortvarendheid van de staatssecretaris beoordeeld. Eiser stelde dat de staatssecretaris te laat een gehoor in het kader van zijn asielaanvraag had gepland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris binnen de maximumduur van de maatregel heeft gehandeld en dat de gezondheidssituatie van eiser geen aanleiding geeft om anders te oordelen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19399
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris, (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1973.
Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
2. Eiser stelt dat de staatssecretaris heeft gehandeld in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft immers nagelaten om hem bij de uitreiking van het bestreden besluit schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte te brengen van de gronden van de bewaring.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Uit het dossier blijkt namelijk dat eiser het Nederlands machtig is. Tijdens zijn ophouding is hij ook in het Nederlands gehoord en verhoord. Eiser heeft dus aan de hand van het bestreden besluit, dat hem op schrift is uitgereikt, kennis kunnen nemen van de gronden van de maatregel van bewaring. In zoverre heeft de staatssecretaris dus voldaan aan het vereiste als vervat in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. De beroepsgrond faalt.
Gronden van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
5. Ter zitting heeft de staatssecretaris de gronden 3f, 3i en 4e prijsgegeven. De resterende zware en lichte gronden zijn door eiser niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze gronden voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij voert daartoe aan dat de staatssecretaris het lichter middel ten onrechte heeft gemotiveerd met een verwijzing naar zijn strafrechtelijke antecedenten. Volgens eiser kan dit niet, omdat zijn strafrechtelijke antecedenten niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Ook voert eiser aan dat vanwege zijn medische situatie de maatregel voor hem psychisch zwaar en daarom onevenredig bezwarend is.
7. Bij de beantwoording van de vraag of de staatssecretaris met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van de staatssecretaris; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en 10 april 2015
(ECLI:NL:RVS:2015:1309) en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014 (ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi).
8. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De reden hiervoor is dat uit de gronden blijkt dat er een reëel risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen bestaat. Zo is eiser eerder met onbekende bestemming vertrokken en heeft hij tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring aangegeven alleen te willen vertrekken naar Algerije als hij € 5.000,- krijgt om in dat land een advocaat in te huren. Ten aanzien van het gevaar van suïcide bij eiser overweegt de rechtbank dat er een Extra Beveiligde Zorgafdeling in het detentiecentrum is. Eiser kan daar zo nodig worden opgevangen. Dat zijn psychische toestand de maatregel voor hem onevenredig bezwarend maakt, is door eiser niet onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
9. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat de staatssecretaris pas op 16 mei 2024 een gehoor in het kader van zijn asielaanvraag heeft gepland. Mede in het licht van zijn gezondheidssituatie had de staatssecretaris eerder moeten overgaan tot het afnemen van dat gehoor.
10. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris binnen de maximumduur van een maatregel op grond van artikel 59b van de Vw de behandeling van de asielaanvraag voldoende voortvarend moet behandelen. De omstandigheid dat het asielgehoor op de veertiende dag van de bewaring zal plaatsvinden, maakt op zich niet dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt. De gezondheidssituatie van eiser maakt dit oordeel niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
11. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 mei 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.