ECLI:NL:RBDHA:2024:7592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
23-5457 en 23-5458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete en last onder dwangsom wegens onzelfstandige bewoning zonder vergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom beoordeeld. Eiser, eigenaar van een woning in Den Haag, kreeg een boete van € 10.000,- opgelegd omdat er acht personen onzelfstandig in zijn woning woonden zonder de vereiste vergunning. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat er geen sprake was van kamerbewoning en dat de verklaringen van de bewoners onjuist waren door vertaalproblemen. Eiser betoogt ook dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, omdat hij zijn zorgplicht als verhuurder zou hebben nageleefd. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder terecht de boete en de last onder dwangsom heeft opgelegd. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake was van een overtreding en dat eiser als overtreder kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de inspectie door de gemeente zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de boete en de last onder dwangsom in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/5457 en SGR 23/5458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

mr. [eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: S.D. Bajnath),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de bestuurlijke boete en last onder dwangsom vanwege onzelfstandige bewoning zonder vergunning.
1.1.
Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op de bezwaren van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is eigenaar van een woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (de woning). Naar aanleiding van een melding begin augustus 2022 heeft een controle van de woning op 29 augustus 2022 plaatsgevonden. Verweerder concludeerde dat er acht personen onzelfstandig in de woning woonden. Voor omzetting van een zelfstandige woonruimte in een onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning vanaf drie personen) is een vergunning vereist. [1] Omdat eiser niet beschikte over die vergunning heeft verweerder een boete [2] van € 10.000,- opgelegd. Verweerder heeft ook een last onder dwangsom opgelegd om deze overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden. De vraag die in deze zaak moet worden beantwoord is: mocht verweerder een last onder dwangsom en een bestuurlijke boete opleggen?
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met de last onder dwangsom en bestuurlijke boete. Eiser betwist dat er een overtreding is. Er volgens hem namelijk helemaal geen sprake van kamerbewoning. De woning was verhuurd aan een gezin van vier personen. Daarbij komt dat de verklaringen van de twee personen zijn onjuist dan wel onbetrouwbaar zijn. Dit omdat er onnauwkeurig is vertaald met Google Translate. Verweerder mocht dan ook niet zomaar vertrouwen op deze verklaringen. Ook heeft de gemeente maar één keer gecontroleerd terwijl een groot gedeelte van de huurders niet aanwezig was. Om een volledig beeld te krijgen van de zaak had verweerder ook de andere huurders moeten ondervragen. Zelfs als er wel sprake zou zijn van een overtreding vindt eiser dat hij geen functioneel dader is. Hij heeft namelijk aan zijn zorgplicht als verhuurder voldaan door regelmatig de woning te controleren. Hier heeft hij ook een beheerder voor ingeschakeld. Daarnaast vindt eiser dat de last onder dwangsom onterecht is opgelegd, omdat de overtreding inmiddels ongedaan is gemaakt doordat er nu een gezin woont. Als laatste merkt eiser op dat hij onterecht gezien wordt als professioneel verhuurder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de bestuurlijke boete en de last onder dwangsom heeft opgelegd. Het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Bestuurlijke boete

Is er sprake van een overtreding?
5.1.
Eiser betwist dat sprake is van een overtreding. Op basis van het inspectierapport van de Haagse Pandbrigade kan niet worden vastgesteld dat sprake was van onzelfstandige bewoning, volgens eiser. De rechtbank volgt eiser hier niet in. Uit het inspectierapport blijkt duidelijk dat de woning werd gebruikt voor onzelfstandige bewoning door meer dan twee personen.
5.2.
Uit het inspectierapport blijkt namelijk dat in vier afzonderlijke ruimtes twee eenpersoonsbedden en drie tweepersoonsbedden stonden. In alle ruimtes vonden de inspecteurs persoonlijke spullen en kleding. Door de inspecteurs is vastgesteld dat alle acht slaapplaatsen in gebruik waren. Dat, zoals eiser naar voren bracht, het grote aantal slaapplaatsen kan worden verklaard doordat er misschien logees waren, vindt de rechtbank niet aannemelijk. Dat blijkt verder ook niet uit de verklaring van de twee bewoners. Het is dan ook niet aannemelijk dat er een gezin woonde van vier personen. Dit wordt ondersteund door het feit dat er twee andere personen in de woning zijn aangetroffen dan de vier waar eiser over spreekt.
5.3.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het inspectierapport onzorgvuldig tot stand is gekomen doordat de inspecteurs Google Translate gebruikten. Verweerder heeft op zitting uitgelegd dat het niet mogelijk is om een vertaler mee te nemen bij elke inspectie, omdat je van te voren niet weet welke personen aanwezig zijn en welke taal zij spreken. Als er onduidelijkheid is, regelen de inspecteurs alsnog een tolk. Hier was echter geen sprake van. Het gaat in dit geval om specifieke, simpele vragen, waar duidelijk antwoord op is gegeven. De vertalingen worden ook ondersteund door de foto’s uit het inspectierapport. Uit niets blijkt verder dat de vertalingen onjuistheden bevatten. Eiser heeft zijn standpunt verder niet met stukken onderbouwd.
Is eiser overtreder?
6.1.
Het standpunt van eiser dat hij niet als overtreder kan worden gezien, slaagt niet. Door de hoogste bestuursrechter is bepaald dat als overtreder kan worden aangemerkt degene in wiens machtssfeer de fysieke handelingen liggen waardoor de overtreding is begaan en die voorts die handelingen heeft aanvaard of in het algemeen placht te aanvaarden. Van dit laatste is in beginsel al sprake als de overtreder is tekortgeschoten in dat wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden om wederrechtelijke handelingen te voorkomen. [3]
6.2.
Eiser is de eigenaar van de woning. De overtreding houdt direct verband met de wijze waarop de woning wordt gebruikt. Een woningeigenaar kan in de regel beschikken over de wijze van gebruik van zijn woning, ook als hij deze heeft verhuurd. Eiser had als eigenaar van de woning in dit opzicht beschikkingsmacht over het gebruik van de woning.
De rechtbank is van oordeel dat eiser de overtreding heeft aanvaard, omdat hij tekort is geschoten in wat redelijkerwijs van hem mocht worden verwacht om de overtreding te voorkomen. Dat eiser de woning (met de beheerder) volgens hemzelf regelmatig controleerde, heeft hij onvoldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat eiser geen rapportages van zijn bezoeken heeft ingediend, waarin staat wanneer hij de woning bezocht en wat hij daar zag. [4] De na de constatering van de overtreding pas op 24 mei 2023 gegeven verklaring van de beheerder over bezoeken aan de woning is daarvoor onvoldoende. De rechtbank ziet in de verklaring van de beheerder juist staan dat beheerder en eiser langsgingen voor onderhoud en reparaties, niet om het aantal bewoners te controleren. Dat is onvoldoende specifiek om als rapportage van een controlebezoek te kunnen gelden. Als de beheerder daadwerkelijk had gecontroleerd op 5 augustus 2022, had hij moeten zien dat in ieder geval dhr. Boyanov ook woonde in de woning.
6.3.
Omdat sprake is van een overtreding en eiser als overtreder kan worden aangemerkt, is verweerder in beginsel bevoegd een boete op te leggen. [5]
De hoogte van de boete
7.1.
Verweerder heeft een boete opgelegd die van toepassing is bij bedrijfsmatige exploitatie. Voor zover eiser betoogt dat een lagere boete moet worden opgelegd omdat hij geen beroepsmatige verhuurder is, volgt de rechtbank dit niet. Volgens bijlage II bij de Huisvestingsverordening is van bedrijfsmatige exploitatie onder meer sprake als de overtreder aantoonbaar meerdere woonruimten verhuurt en uit de omvang van de exploitatie het bedrijfsmatige aspect blijkt. Eiser verhuurt 31 panden en dit kan als bedrijfsmatige exploitatie worden aangemerkt.
7.2.
Hoewel de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, moet verweerder op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb toch een lagere bestuurlijke boete opleggen wanneer de betrokkene aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter kunnen een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om een boete te matigen. [6]
7.3.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid of van een beperkte ernst van de overtreding. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking wat onder 6.2 is overwogen over de wijze waarop eiser toezicht hield op het gebruik van de woning. Eiser heeft verder geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding kunnen geven voor matiging van de boete.

Last onder dwangsom

8.1.
Door verweerder is geconstateerd dat dat in de woning kamerbewoning plaatsvond en dat in de woning acht slaapplekken waren. Verweerder heeft, gelet op de bevindingen in het inspectierapport, eiser in de hoedanigheid van eigenaar/verhuurder van de woning terecht als overtreder aangemerkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook de last onder dwangsom op goede gronden is opgelegd.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er verder geen bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder had moeten afzien van het opleggen van de last onder dwangsom.
Op het moment dat de last onder dwangsom werd opgelegd was er een overtreding, dus het doet er niet toe dat de overtreding inmiddels is beëindigd. Hij heeft verder niet onderbouwd waarom de opgelegde last onder dwangsom niet geschikt was om het beoogde doel (herstel en preventie) te bereiken, dat verweerder met een minder vergaande maatregel zou kunnen volstaan, of dat de opgelegde maatregel onevenwichtig was. [7]

Conclusie en gevolgen9.Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser de boete van € 10.000,- moet betalen en de last onder dwangsom in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E.J.C. Korbee, griffier. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 3 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 5:1 lid 1 en artikel 5:2, onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (Huisvestingsverordening).
2.Zie artikel 7:2, eerste lid, in samenhang met bijlage II van de Huisvestingsverordening.
3.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2071.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:396 (onder 3.2).
5.Artikel 7:2, eerste lid van de Huisvestingsverordening.
6.Zie uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1654, r.o. 5.
7.Zie uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.