ECLI:NL:RBDHA:2024:7565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.15235
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Kroatië op basis van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Turkse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser had eerder in Kroatië een asielaanvraag ingediend, maar stelde dat hij daar onder onmenselijke omstandigheden was behandeld, wat hem zou moeten vrijstellen van de overdracht aan Kroatië.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft overwogen dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet voldoende bijzonder waren om van de overdracht aan Kroatië af te zien. Eiser had niet aangetoond dat hij in Kroatië een risico liep op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd had gereageerd op de zienswijze van eiser. De rechtbank heeft ook het interstatelijk vertrouwensbeginsel in acht genomen, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat andere lidstaten hun internationale verplichtingen nakomen. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser afgewezen en hem in kennis gesteld van de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.15235

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. H.K. Westerhof),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.16785) op 8 mei 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door
mr. W.A. Berghuis, die waarneemt voor gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1990 en de Turkse nationaliteit te hebben. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 9 augustus 2023 illegaal via Kroatië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en op die datum een verzoek om internationale bescherming in Kroatië heeft ingediend. Op 17 oktober 2023 heeft eiser een asielaanvraag ingediend in Nederland. Op 12 december 2023 heeft Nederland de autoriteiten van Kroatië verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. Op 26 december 2023 zijn de autoriteiten van Kroatië hiermee akkoord gegaan op grond van artikel 20, vijfde lid, Dublinverordening.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de
Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een
verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond
van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere
lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft
Nederland op 12 december 2023 bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Kroatië heeft dit verzoek om terugname geaccepteerd. Daarbij vertrouwt verweerder erop dat Kroatië zijn internationale verdragsverplichtingen voor de behandeling van de asielaanvraag nakomt. Tot slot zijn de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd niet voldoende bijzonder om van de overdracht aan Kroatië af te zien vanwege een onevenredige hardheid, in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening.
De beroepsgronden
4. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd. Ter zitting is gebleken/verklaard door eiser dat hij thans enkel betoogt dat verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich had moeten trekken gelet op hetgeen hem in Kroatië is overkomen. De rechtbank zal dan ook het beroep van eiser op basis hiervan beoordelen.
4.1
Eiser verzoekt allereerst om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser vindt dat verweerder zijn asielaanvraag toch in behandeling moet nemen. Eiser wilde geen asiel aanvragen in Kroatië. De politie in Kroatië heeft zijn telefoon kapot gemaakt, hem met twee volle vuisten op/in zijn gezicht geslagen en gedwongen zijn vingerafdrukken afgenomen. Dit is door verweerder niet betwist. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij hiermee geen asielaanvraag heeft ingediend in Kroatië. Eiser moest het land (Kroatië) verlaten. Eiser heeft door de voornoemde behandeling in Kroatië te maken gehad met een push back en een mensonterende behandeling. De motivering van verweerder op dit punt in het bestreden besluit is onvoldoende. Verweerder heeft onvoldoende zijn mishandeling en pushback betrokken bij de beoordeling van het (al dan niet) toepassen van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser verwijst in dit kader naar jurisprudentie.
De zienswijze
5. Voor zover eiser verwijst naar hetgeen is aangevoerd in de zienswijze, die volgens eiser als overgenomen en ingelast beschouwd dient te worden, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Voor zover eiser in beroep niet heeft geconcretiseerd op welk(e) punt(en) de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele herhaling van de zienswijze in beroep niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meer in de uitspraak van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169).
Artikel 17 van de Dublinverordening
6. Allereerst overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt is dat verweerder mag uitgaan van het vermoeden dat lidstaten bij de behandeling van asielzoekers hun internationale verplichtingen zullen nakomen (het interstatelijk vertrouwensbeginsel). Met de uitspraak van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3411) heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek voor Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Dublinclaimanten. Verweerder heeft in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel de door eiser aangevoerde omstandigheden al voldoende betrokken en heeft daarin geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van de discretionaire bevoegdheid uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verder heeft eiser zijn verklaringen over wat hem in Kroatië zou zijn overkomen ook niet onderbouwd. De enkele, niet onderbouwde stelling ter zitting dat (Turkse) vrienden van eiser die naar Kroatië zijn overgedragen zijn uitgezet naar Turkije en dat er slechts één procent kans zou zijn op een asielvergunning in Kroatië is onvoldoende om te veronderstellen dat eiser een risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie strijdige behandeling. Ook voor het overige is niet gebleken dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid getuigt. Door aanvaarding van het claimverzoek hebben de autoriteiten van Kroatië toegezegd zijn asielaanvraag te zullen behandelen. Als eiser zich bij overdracht aan Kroatië geconfronteerd zou zien met problemen, dient hij zich hierover te beklagen bij de Kroatische autoriteiten. Eiser heeft niet met landeninformatie of aan de hand van eigen ervaringen aannemelijk gemaakt dat dit in Kroatië niet (doeltreffend) kan. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778.
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser aan Kroatië kan worden overgedragen.
8. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van
mr.T.M.M. Plukaard, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.