ECLI:NL:RBDHA:2024:7517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
NL24.13220
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet; beoordeling van medische situatie en risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die op 22 maart 2024 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring is gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 2 april 2024 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring rechtmatig is opgelegd, omdat er nog niet op de asielaanvraag van eiser is beslist en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser voerde aan dat zijn medische situatie, waaronder een geplande operatie, aanleiding zou moeten zijn om een lichter middel te overwegen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en dat er geen urgentie was die een lichter middel rechtvaardigde.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar kwam tot de conclusie dat dit niet het geval was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 april 2024 en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.13220
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. S. Benayad), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 22 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ajouaou. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1980.
De grondslag van de maatregel van bewaring
2. Voor zover hier relevant staat in artikel 59b, eerste lid, van de Vw:
“De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:
(…)
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
(…)”
3. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem niet op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw in bewaring mocht stellen. Zijn gegevens en nationaliteit zijn al bevestigd door de Marokkaanse autoriteiten voordat hij zijn asielaanvraag heeft ingediend. Verder heeft er op 29 maart 2024 een asielgehoor plaatsgevonden, waarin eiser alle relevante gegevens heeft verstrekt. De bewaring is dus niet noodzakelijk met het oog op het verkrijgen van gegevens voor de beoordeling van de asielaanvraag.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring mocht worden opgelegd op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Er is nog niet beslist op de asielaanvraag van eiser. Verder heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 6. Daarmee is ook gegeven dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.1
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, wegens risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser betwist de zware grond onder 3a. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser heeft toen hij in bewaring werd gesteld gelijk al aangegeven dat hij medische klachten heeft. Er stond ook een operatie gepland voor staar, maar die kon niet doorgaan door zijn inbewaringstelling. Eiser heeft meerdere keren gevraagd of de operatie alsnog kan doorgaan, maar daar wordt niet naar geluisterd. Er is in het detentiecentrum dus geen sprake van gelijkwaardige zorg.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2852 en 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2844.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende is ingegaan op de medische situatie van eiser en voldoende heeft gemotiveerd waarom daarin geen aanleiding is gezien om een lichter middel op te leggen. De staatssecretaris heeft de medische problemen van eiser betrokken, en heeft er terecht op gewezen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. Eiser heeft niet onderbouwd dat de zorg voor hem ontoereikend is, of dat de operatie die hij moet ondergaan zo urgent is dat hij niet in bewaring kan worden gesteld. Bovendien is het aan de medische dienst in het detentiecentrum om te beoordelen of het nodig is om eiser voor de operatie over te plaatsen naar een regulier ziekenhuis. Als eiser niet tevreden is over de zorg die hij krijgt, kan hij daarover klagen bij de medische dienst in het detentiecentrum. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
05 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.