In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1997, diende op 17 september 2019 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 21 september 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 27 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft met de familie van zijn overleden vriendin, die hem beschuldigen van moord. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser als onvoldoende geloofwaardig beoordeeld, met name omdat eiser inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over de dood van zijn vriendin en de omstandigheden rondom zijn vlucht uit Gambia.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag voldoende zorgvuldig heeft behandeld, maar dat er een motiveringsgebrek is in de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers problemen met de familie van zijn vriendin. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de problemen met de familie ongeloofwaardig zijn. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-.