ECLI:NL:RBDHA:2024:7470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL23.33089
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag van Gambiaanse eiser en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1997, diende op 17 september 2019 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 21 september 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft op 27 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, maar dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Eiser heeft aangevoerd dat hij problemen heeft met de familie van zijn overleden vriendin, die hem beschuldigen van moord. De staatssecretaris heeft de verklaringen van eiser als onvoldoende geloofwaardig beoordeeld, met name omdat eiser inconsistenties vertoonde in zijn verklaringen over de dood van zijn vriendin en de omstandigheden rondom zijn vlucht uit Gambia.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag voldoende zorgvuldig heeft behandeld, maar dat er een motiveringsgebrek is in de beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers problemen met de familie van zijn vriendin. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat de problemen met de familie ongeloofwaardig zijn. Eiser wordt in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B. Anik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser is van Gambiaanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1997. Hij heeft op 17 september 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 21 september 2023 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de ongegrondverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen in stand blijven. Dat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag – kort samengevat – het volgende ten grondslag. Eiser heeft problemen met de familie van zijn overleden vriendin. Haar familie beschuldigt eiser van de moord op haar. Hij is Gambia daarom ontvlucht en vreest bij terugkeer door haar familie te worden vermoord.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen met familie van de vriendin van eiser.
De staatssecretaris acht het element “identiteit, nationaliteit en herkomst” geloofwaardig, maar het element “problemen met familie van de vriendin van eiser” niet. Het geloofwaardig geachte element is volgens de staatssecretaris niet zwaarwegend genoeg om te concluderen dat eiser vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Op wat de staatssecretaris daartoe overweegt wordt hieronder – voor zover relevant – nader ingegaan.
Heeft de staatssecretaris het besluit onzorgvuldig voorbereid?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris het besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. De staatssecretaris heeft hem ten onrechte niet geconfronteerd met verklaringen in het nadere gehoor in deze (nationale) procedure en de Dublinprocedure die volgens hem tegenstrijdig zijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar verschillende uitspraken. [1] Eiser betoogt verder dat de staatssecretaris zijn verklaringen uit de Dublinprocedure buiten beschouwing had moeten laten. Het Dublingehoor is namelijk niet bedoeld om asielmotieven uit te vragen. Er is voorafgaand aan het Dublingehoor immers geen mogelijkheid tot voorbereiding met een advocaat en daarom kan minder waarde worden gehecht aan de verklaringen over de asielmotieven die hij daar heeft gedaan. Bovendien zijn de verklaringen uit het Dublingehoor slecht vertaald.
6.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de staatssecretaris eisers verklaringen uit de Dublinprocedure in zijn beoordeling mocht betrekken. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) blijkt namelijk dat de enkele omstandigheid dat de verklaringen van een vreemdeling zijn afgelegd voorafgaand aan de rust- en voorbereidingstijd niet betekent dat deze verklaringen door de staatssecretaris niet mogen worden meegewogen. De staatssecretaris moet namelijk een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verrichten en moet daarbij alle door de vreemdeling afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsmiddelen over de reden waarom hij in Nederland asiel wil in onderlinge samenhang en in het licht van de overige afgelegde verklaringen, overgelegde bewijsmiddelen en overige omstandigheden bezien. [2]
6.2.
Het voorgaande neemt volgens de rechtbank echter niet weg dat de staatssecretaris een vreemdeling tijdens het nader gehoor moet wijzen op eventueel geconstateerde tegenstrijdigheden. [3] De vreemdeling moet bij het afnemen van het nader gehoor in de gelegenheid worden gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van zijn aanvraag noodzakelijke elementen aan te voeren. Dit houdt onder meer in dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen, inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen. Volgens de Afdeling mag de staatssecretaris de vreemdeling dus niet pas in het voornemen met een groot aantal tegenstrijdigheden confronteren, terwijl hij in het nader gehoor met geen enkele is geconfronteerd. [4]
6.3.
De staatssecretaris heeft het besluit gelet op het voorgaande voldoende zorgvuldig voorbereid. Hoewel eiser niet met de specifieke tegenstrijdigheden in de Dublinprocedure ten opzichte van het nadere gehoor is geconfronteerd, heeft de staatssecretaris zowel in het bestreden besluit als op de zitting toegelicht dat aan de tegenstrijdigheden in de Dublinprocedure geen groot gewicht is toegekend. Bovendien is eiser wel met andere tegenstrijdigheden geconfronteerd. Zo heeft de hoormedewerker eiser geconfronteerd met het feit dat hij verschillend verklaart over de doodsoorzaak van zijn vriendin en over waar hij en zijn vriendin elkaar ontmoetten op de dag van haar overlijden. [5] Eisers verwijzing naar drie andere uitspraken slaagt dus ook niet. In de zaken waarover die uitspraken gaan was de betrokken vreemdeling namelijk met geen enkele tegenstrijdigheid geconfronteerd en/of betroffen het tegenstrijdigheden die de kern van het asielrelaas raakten. Wat betreft de slechte vertaling van de verklaringen in het Dublingehoor stelt de staatssecretaris terecht dat eiser hier in de Dublinprocedure geen opmerking over heeft gemaakt. In de zienswijze in de Dublinprocedure heeft eiser uitsluitend betoogd dat gebruik had moeten worden gemaakt van een registertolk en niet dat de (niet-register)tolk eisers verklaringen onjuist heeft vertaald. Bovendien volgen twee van de drie tegenstrijdigheden, namelijk die over het asielmotief en de vraag of officiële documenten van de politie in Gambia kunnen worden verkregen, uit de zienswijze in de Dublinprocedure. Deze kunnen dus niet toegeschreven worden aan een eventuele slechte vertaling door een tolk tijdens het Dublingehoor. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de staatssecretaris de verklaringen van eiser tijdens het nader gehoor terecht tegenstrijdig geacht met het overleggen van een politiedocument tijdens de Dublinprocedure?
7. Eiser betoogt dat zijn verklaringen tijdens het nader gehoor in deze (nationale) procedure dat hij geen stukken van de politie kan verkrijgen niet tegenstrijdig zijn met het overleggen door hem van een document van The Gambia Police Force (een ‘criminal record’) tijdens de Dublinprocedure. Eiser heeft niet verklaard dat hij helemaal geen documenten kan verkrijgen. De documenten waar de hoormedewerker hem om heeft gevraagd, zijn voor hem moeilijk te verkrijgen.
7.1.
De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eisers verklaringen tijdens het nader gehoor over de beschikbaarheid van politiedocumenten tegenstrijdig zijn met het overleggen van een politiedocument in de Dublinprocedure. Eiser heeft bij de zienswijze in de Dublinprocedure een document van The Gambia Police Force overgelegd waaruit zou blijken dat de politie in Gambia een zoekopdracht heeft uitgevoerd om eiser op te pakken. Tijdens het nader gehoor heeft eiser vervolgens verklaard:
“Ik wil aan u vertellen, misschien kunt u het niet vergelijken. Maar hoe het in Nederland gaat en in Gambia is heel anders. In Gambia is het niet zo, dat als ik naar je politie ga en je doet aangifte dat diegene alles opschrijf en jou een bewijs geeft. Dat gebeurt bijna niet in Gambia. Hier in Nederland, kan ik mij voorstellen dat als je aangifte doet dat je dan een papiertje krijgt van uw aangifte. Maar in Gambia is het anders. In 2016 wat er is gebeurd, wordt er ook niet alles opgeschreven. Ik weet ook niet hoe de situatie is in Gambia. Maar toen werd heel weinig opgeschreven. In Gambia je gaat na politie en je wilt aangifte doen, de meeste agenten kunnen zelf niet goed lezen en schrijven en dan geven ze je een papiertje en pen en dan moet je het zelf opschrijven, zoiets gebeurd ook in Gambia. Het is niet zo geregeld zoals hier in Nederland. terwijl hij in deze (nationale) procedure heeft verklaard dat hij geen stukken van de politie in Gambia kan overleggen, omdat het in Gambia niet gebruikelijk is dat als je naar de politie gaat en aangifte doet, dat diegene alles opschrijft en jou een bewijs geeft.”
Zonder nadere toelichting, en die ontbreekt, is met deze verklaring tegenstrijdig dat eiser tijdens de Dublinprocedure een document van The Gambia Police Force kon overleggen. Het betoog dat het document van The Gambia Police Force gaat over andere onderwerpen is daarvoor onvoldoende verklaring.
Heeft de staatssecretaris de problemen met de familie van eisers vriendin ten onrechte ongeloofwaardig geacht?
8. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte zijn problemen met de familie van zijn vriendin ongeloofwaardig heeft geacht. De staatssecretaris werpt hem ten onrechte tegen dat hij de namen van de vriendinnen van zijn vriendin met wie hij die dag naar het strand ging niet weet. Zijn vriendin had veel vriendinnen en van hem kan niet verwacht worden dat hij iedere vriendin kent. Op de zitting heeft eiser bovendien toegelicht dat hij wel de namen van de beste vriendinnen van zijn vriendin kent, maar dat zij die dag niet op het strand waren. Ook heeft eisers broer zijn best gedaan om aan de namen van de vriendinnen te komen en te achterhalen hoe zijn vriendin is vermoord. Verder voert eiser aan dat hij wel degelijk duidelijk heeft verklaard over hoe hem ten ore is gekomen dat zijn vriendin is overleden. Tot slot verwijst eiser wat betreft de tegenwerping dat hij niet kan vertellen wat er met zijn vriendin is gebeurd naar de zienswijze. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verder (desgevraagd) bevestigd dat dat deel van het betoog dat gaat over paragraaf 2.1 van het bestreden besluit vervalt, omdat de staatssecretaris in zijn verweerschrift heeft toegelicht dat hij niet langer tegenwerpt wat hij daarin heeft gesteld.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de problemen van eiser met de familie van zijn vriendin niet ten onrechte ongeloofwaardig acht. De staatssecretaris stelt niet ten onrechte dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij een paar namen zou kunnen noemen van de mensen met wie hij de hele dag op het strand heeft doorgebracht. Dit ook omdat de vriendinnen volgens eiser voor hem getuigd hebben bij het politiebureau. [6] De vriendinnen spelen dus een belangrijke rol in het relaas van eiser. De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser inconsistent en vaag heeft verklaard over het moment waarop hij hoorde over de dood van zijn vriendin. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de kern van deze tegenwerping ligt in het feit dat eiser vaag heeft verklaard over hoe en van wie hij te horen kreeg dat zijn vriendin was overleden. Eiser heeft namelijk eerst verklaard dat de politie aan hem vertelde dat zijn vriendin is overleden, terwijl hij later verklaarde dat hij dit gehoord heeft via een persoon die bij hen thuis kwam. [7] Ook na navraag heeft eiser geen verduidelijking gegeven over wanneer hij voor het eerst geïnformeerd is over het overlijden van zijn vriendin en wie deze persoon was. [8] Dit had wel van eiser verwacht mogen worden. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de enkele verwijzing van eiser naar de zienswijze wat betreft de tegenwerping dat hij niet weet wat de doodsoorzaak is van zijn vriendin niet kan leiden tot het daarmee door hem beoogde resultaat. De staatssecretaris is in het bestreden besluit ingegaan op eisers betoog en eiser heeft dit betoog in beroep niet nader onderbouwd. Tot zover slaagt eisers betoog niet.
8.2.
Omdat de staatssecretaris in het verweerschrift paragraaf 2.1 in het bestreden besluit heeft laten vervallen (zie onder 8), kleeft aan het bestreden besluit op het punt van de geloofwaardigheid van eisers gestelde problemen met de familie van zijn vriendin wel een motiveringsgebrek. In het verweer ligt namelijk besloten dat de staatssecretaris de motivering in het bestreden besluit ontoereikend achtte. Dit brengt mee dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd. Onder 10 legt de rechtbank uit welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte geoordeeld dat eiser bij terugkeer naar Gambia geen risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000?
9. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade. De familie van zijn vriendin verdenkt hem van moord en hij werd in Gambia continu door hen bedreigd. Ook toen hij in een andere stad ging wonen, werd hij niet met rust gelaten. Ook zijn familie wordt tot op de dag van vandaag niet met rust gelaten.
9.1.
De rechtbank oordeelt dat dit betoog niet kan slagen. De staatssecretaris heeft zich namelijk niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gestelde problemen van eiser met de familie van zijn vriendin ongeloofwaardig zijn. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of eiser door deze problemen bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten. De staatssecretaris heeft namelijk niet ten onrechte zijn standpunt gehandhaafd dat de problemen met de familie van eisers vriendin ongeloofwaardig zijn (zie onder 8.1).
10.1.
De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot betaling van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp. Haarlem) 4 augustus 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:7450, r.o. 6.1 (niet gepubliceerd); Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 7 april 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:1767, r.o. 5.1 (niet gepubliceerd); Rb. Den Haag (zp. Arnhem) 31 mei 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:2732, r.o. 5.1 (niet gepubliceerd).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2459, r.o. 2.1.1.
3.Dit volgt uit artikel 16 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.113, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 14 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2959.
5.Verslag nader gehoor, p. 12 en 13.
6.Verslag nader gehoor, p. 9 en 10.
7.Verslag nader gehoor, p. 5 en 11.
8.Verslag nader gehoor, p. 11.