Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), wordt op de aanvraag van het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw, zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw, wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 van de Vw niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn bedoeld in het eerste lid van artikel 42 van
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
de Vw, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft op 29 mei 2022 zijn asielaanvraag ingediend. Op 12 juli 2022 heeft verweerder Italië verzocht eiser op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening over te nemen. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd op 7 september 2022. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan bij beschikking van 6 januari 2023 de aanvraag niet in behandeling genomen.
6. De rechtbank stelt vast dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in haar uitspraak van 26 april 2023 heeft bepaald dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.3 De ABRvS heeft ook geoordeeld dat, alhoewel de Italiaanse autoriteiten voornemens zijn overdrachten als bedoeld in de Dublinverordening op enig moment te hervatten, het op dit moment nog niet mogelijk is vast te stellen wanneer het gebrek aan opvangfaciliteiten zal zijn opgelost en de overdrachten aan Italië weer kunnen worden hervat.
7. Dit betekent dat vanaf het moment dat het voor verweerder duidelijk was of had moeten zijn dat een overdracht aan Italië in geval van eiser niet mogelijk was, verweerder verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat dit voor verweerder in ieder geval duidelijk was na de uitspraak van de ABRvS van 26 april 2023.
8. Sinds 27 september 2022 is het besluit met kenmerk WBV 2022/22 van kracht. Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die op 27 september 2022 nog niet waren verstreken met negen maanden zijn verlengd. Dit geldt ook voor asielaanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2023. De asielaanvraag van eiser valt onder het toepassingsbereik van dit besluit. De beslistermijn in zijn zaak is dus met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn in dit geval verliep dus op
29 augustus 2023. Eiser heeft verweerder op 28 november 2023, dus na het verstrijken van die termijn in gebreke gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
9. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
10. Uit de beschikbare stukken blijkt dat eiser in deze zaak nog niet is gehoord.
11. De rechtbank ziet onder de gegeven omstandigheden aanleiding om aan verweerder een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. In de uitspraak van 8 juli 20206 acht de ABRvS het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. De rechtbank ziet geen grond om in dit geval een andere termijn passend te achten. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
na de dag van verzending van deze uitspraak een nader gehoor af moet nemen en binnen acht weken daarna het besluit op de aanvraag bekend moet maken.
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
12. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 20227 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.8
12. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
14. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
15. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
8 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.