ECLI:NL:RBDHA:2024:7402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2024
Publicatiedatum
16 mei 2024
Zaaknummer
NL24.18502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 10 mei 2024 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de maatregel van bewaring die op 28 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft, heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het vooronderzoek te laat is gesloten, maar oordeelt dat dit niet leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de termijn voor de uitspraak niet is overschreden en eiser niet in zijn belangen is geschaad.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er voldoende zicht is op uitzetting naar Tunesië, ondanks de bezwaren van eiser dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure, met meerdere rappels en vertrekgesprekken. Eiser heeft niet actief meegewerkt aan zijn uitzetting, wat ook bijdraagt aan de conclusie dat er zicht op uitzetting bestaat. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18502

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 6 mei 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [2] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 13 maart 2024, rechtmatig is.
4. De rechtbank merkt allereerst ambtshalve het volgende op. Het beroepschrift is op 28 april 2024 ingediend. Ingevolge artikel 96, eerste lid, van de Vw sluit de rechtbank het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. Dit betekent dat de rechtbank in dit geval het vooronderzoek uiterlijk op 5 mei 2024 had moeten sluiten. Het vooronderzoek is echter op 6 mei 2024 gesloten. Gelet hierop is de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw overschreden.
5. De overschrijding van de termijn van artikel 96, eerste lid, van de Vw is in dit geval geheel aan de rechtbank toe te rekenen. Niettemin is sprake van een voortvarende beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het EVRM [3] , omdat de rechtbank uitgaat van een periode van 21 dagen tussen het instellen van het beroep en de uitspraak bij een zaak van geringe complexiteit. [4] Aangezien deze termijn niet is overschreden, ziet de rechtbank geen aanleiding om het voortduren van de maatregel van bewaring reeds hierom onrechtmatig te achten. De rechtbank neemt hierbij verder in aanmerking dat zij uitspraak doet op het vervolgberoep binnen een week nadat zij het vooronderzoek op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw had moeten sluiten. [5] Dit betekent dat eiser als gevolg van de termijnoverschrijding niet in zijn belangen is geschaad.
6. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Tunesië binnen een redelijke termijn. Eiser is schriftelijk gepresenteerd zonder dat daarbij gebruik is gemaakt van documenten. Een gesprek met een consul heeft dus niet plaatsgevonden. Daarnaast wordt er schriftelijk gerappelleerd. Eiser acht het van belang dat een reactie van de Tunesische autoriteiten uitblijft. Niet is gebleken dat er afspraken zijn gemaakt met de Tunesische autoriteiten over de wijze van rappelleren en de wijze van reageren door de autoriteiten van Tunesië. Gelet hierop kan er niet vanuit worden gegaan dat de Tunesische autoriteiten
aanknopingspunten hebben om onderzoek te doen. Daarnaast heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder op 16 april 2024 voor het laatst bij de Tunesische autoriteiten heeft gerappelleerd. Gelet daarop werkt verweerder volgens eiser onvoldoende voortvarend aan uitzetting naar Tunesië.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Uit het voortgangsrapport blijkt dat op 20 februari 2024 een aanvraag voor een lp [6] is verstuurd naar de Tunesische autoriteiten. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten gegeven voor het oordeel dat niet langer sprake is van zicht op uitzetting. De enkele omstandigheid dat op de lp-aanvraag en het rappel van verweerder nog niet is gereageerd door de Tunesische autoriteiten, is daarvoor in dit stadium onvoldoende. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Tunesische autoriteiten geen lp zullen afgeven. Eiser kan het traject bespoedigen door zijn medewerking te verlenen, wat hij verzuimt. Zo volgt uit het vertrekgesprek van 18 maart 2024 dat eiser niet wilt meewerken aan zijn terugkeer naar Tunesië. Nu eiser niet volledig en actief meewerkt aan zijn uitzetting, kan niet gesteld worden dat geen zicht op uitzetting bestaat. [7] Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Sinds het sluiten van het onderzoek op 13 maart 2024, heeft verweerder drie keer gerappelleerd over de aanvraag voor een lp bij de Tunesische autoriteiten. Daarnaast heeft verweerder drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Verweerder werkt met deze uitzettingshandelingen voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Tunesië.
9. De rechtbank ziet verder ambtshalve [8] geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, op dit moment niet langer rechtmatig kan worden geacht.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Middelburg) 19 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4028.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
4.EHRM 9 januari 2003, (JV 2003/129) (arrest Kadem).
5.Artikel 96, tweede lid, van de Vw.
6.Laissez-passer.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2707.
8.HvJEU 8 november 2023, ECLI:EU:C:2022:858.