ECLI:NL:RBDHA:2024:4028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL24.9610
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. K. Bruin, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 28 februari 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser en zijn tolk A. Khabote aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat de eiser ten onrechte in bewaring is gesteld, omdat hij zich aan de vrijheidsbeperkende maatregel hield en er geen wezenlijke veranderingen in zijn situatie waren die het onttrekkingsrisico vergrootten. Echter, de rechtbank volgt deze redenering niet en concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was, gezien het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek zou ontwijken. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd en geen aantoonbare inspanningen heeft verricht om deze te verkrijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.9610

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote, die ter zitting is beëdigd als tolk in de Arabisch Tunesische taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Tunesische nationaliteit te hebben.
Voortraject
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte is staandegehouden en in bewaring is gesteld. Op hem was een vrijheidsbeperkende maatregel van toepassing, waarbij hij zich hield aan alle verplichtingen. Sinds de oplegging van deze maatregel is er niets wezenlijks veranderd in eisers situatie, die maakt dat het onttrekkingsrisico groter is geworden. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 13 juli 2023. [2]
3. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het toegepaste lichter middel van de vrijheidsbeperkende maatregel er niet toe heeft geleid dat eiser zijn terugkeer in gang heeft gezet. Omdat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft en op hem een terugkeerverplichting rust, kon hij in bewaring worden gesteld. De verwijzing naar de uitspraak van 13 juli 2023 kan eiser niet baten, omdat daar de Dublinverordening van toepassing was en op de betreffende vreemdeling geen zelfstandige verplichting tot terugkeer rustte.

Maatregel van bewaring

4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden [3] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
En als lichte gronden [4] staan in de maatregel vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3b laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
6. Eiser voert aan dat de zware gronden 3c en 3d niet zijn aangekruist, waardoor ze niet ten grondslag kunnen worden gelegd aan de maatregel. Volgens eiser is de jurisprudentie van de Afdeling [5] op dit punt gedateerd. Daarnaast betwist eiser de lichte grond 4c.
7. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Ten aanzien van het niet aankruisen van de zware gronden 3c en 3d is van belang dat het voor eiser buiten redelijke twijfel was dat deze gronden zijn tegengeworpen, omdat ze wel expliciet benoemd en gemotiveerd zijn in de maatregel. Daarom worden deze gronden volgens de nog steeds geldende jurisprudentie van de Afdeling wel betrokken in de beoordeling. [6] De zware gronden 3c en 3d zijn feitelijk juist. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 1 februari 2024. Daarnaast heeft eiser geen identiteitsdocumenten overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en niet is gebleken dat eiser aantoonbare inspanningen heeft verricht om dergelijke documenten te verkrijgen. Deze zware gronden tezamen en samen met de (niet betwiste) zware gronden 3a en 3i zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Verweerder heeft reeds op grond hiervan terecht aangenomen dat sprake is van een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van zijn vertrek ontwijkt of belemmert. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte grond 4c behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Ambtshalve toets [7]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.De Afdeling 2 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX0747.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.