ECLI:NL:RBDHA:2024:7330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
NL24.1186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot nareisaanvraag

Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een zaak waarin eiser, vertegenwoordigd door mr. I.C. van Krimpen, beroep heeft ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had eerder een aanvraag ingediend die niet tijdig door verweerder was behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder was overschreden. Eiser had beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2023, waarin verweerder was opgedragen om binnen een bepaalde termijn te beslissen op de aanvraag van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, en heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 437,50, en het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet door verweerder worden vergoed.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1186
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 9 juni 20231. In die uitspraak staat dat verweerder alsnog moet beslissen op de aanvraag van eiser binnen één van de door de rechtbank gestelde termijnen. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.2
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.3 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.4
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. Omdat de rechtbank in de uitspraak van

1.ECLI:NL:RBDHA:2023:10919.

2 Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
9 juni 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn voor het alsnog nemen van een besluit had opgelegd, kon van eiser niet worden verwacht dat hij een nieuwe ingebrekestelling stuurde voordat hij beroep indiende.5 Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Welke nadere beslistermijn legt de rechtbank de verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.6 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.7
6. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van zo'n bijzonder geval.8 Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk vier weken. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat er geen onderzoekshandelingen meer moeten worden verricht en dat de zaak inmiddels is toegewezen aan een behandelaar. De rechtbank ziet in de uitleg van verweerder aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Verweerder krijgt vier weken om op de aanvraag van eiser te beslissen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank passend om tot een zorgvuldige beslissing op de aanvraag te komen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.

Legt de rechtbank verweerder een nieuwe rechtelijke dwangsom op?

7. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.9
Kan de bestuursrechter de volgelopen rechterlijke dwangsom ‘vaststellen’?
8. Eiser heeft de rechtbank verzocht om “te bepalen dat verweerder een dwangsom van
€ 7.500,- moet betalen voor de volgelopen dwangsom”. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Voor zover de rechtbank op basis van artikel 8:55d van de Awb kan bepalen dat verweerder onder omstandigheden een dwangsom moet betalen, verbeurt deze dwangsom van rechtswege. De verschuldigde dwangsom kan ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.10
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen vier weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten

5.ECLI:NL:RVS:2021:774.

6 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
7 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
9 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
10 Dit volgt uit artikel 8L55d, tweede lid van de Awb.
bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.11
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Kampschuur, griffier.
11 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 mei 2024
Documentcode: [Documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.