In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 9 juni 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn pleegkinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 19 augustus 2022 was ingediend en dat de Staatssecretaris deze op 6 september 2022 had ontvangen. De wettelijke beslistermijn van 90 dagen was inmiddels overschreden, waardoor eiser in zijn recht stond om beroep in te stellen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een zitting niet nodig was, omdat partijen geen verzoek daartoe hadden ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de zaak zonder zitting behandeld. De rechtbank heeft bepaald dat de Staatssecretaris binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit moet nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft ook recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 418,50, en het door hem betaalde griffierecht van € 184,- moet door de Staatssecretaris worden vergoed.
De rechtbank heeft in deze uitspraak de uitgangspunten uit een eerdere uitspraak van 17 maart 2023 toegepast, waarin was geoordeeld dat bij nareisaanvragen sprake is van bijzondere gevallen. De rechtbank heeft benadrukt dat de termijn van negen maanden, zoals vermeld in de Gezinsherenigingsrichtlijn, betrekking heeft op de beslistermijn en niet op de nadere termijn die de rechtbank oplegt. De rechtbank heeft de belangen van een snelle en zorgvuldige besluitvorming in overweging genomen bij het vaststellen van de beslistermijn.