ECLI:NL:RBDHA:2024:719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/49
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op ZW-uitkering en de beoordeling van passende arbeid door de bedrijfsarts

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 januari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beoordeeld. Eiseres, die een ZW-uitkering ontving, had bezwaar gemaakt tegen de korting op haar uitkering die was opgelegd door verweerder. De korting was gebaseerd op besluiten van februari en maart 2022, waarin verweerder had geconcludeerd dat eiseres niet had voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. De rechtbank behandelt de feiten rondom de ziekte van eiseres, haar re-integratiepogingen en de rol van de bedrijfsarts in dit proces. Eiseres betoogt dat het onderzoek door de bedrijfsarts onzorgvuldig was, onder andere omdat er geen tolk was ingeschakeld en er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de bedrijfsarts voldoende informatie heeft verzameld en dat de door eiseres aangedragen argumenten niet voldoende zijn om te concluderen dat de bedrijfsarts onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank komt tot de conclusie dat de korting op de ZW-uitkering terecht is opgelegd, omdat eiseres niet is gestart met de aangeboden passende arbeid. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de beslissing van verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/49

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P. van der Meer)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: M.A. Kuilderd).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
KLM Catering Services Schiphol B.V., te Luchthaven Schiphol (werkgever).
(gemachtigde: mr. M. Bockting)

Inleiding

1. Verweerder heeft eiseres bij besluiten van 2 februari 2022, 7 februari 2022, 14 februari 2022, 16 februari 2022, 28 februari 2022, 7 maart 2022 en 9 maart 2022 (de primaire besluiten) gekort op haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) over de periode van 20 december 2021 tot en met 11 maart 2022.
2. Verweerder heeft bij besluit van 15 december 2022 (het bestreden besluit) de door eiseres tegen de primaire besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
3. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
4. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft het beroep op 1 december 2023 op zitting behandeld.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht heeft gekort op haar ZW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiseres heeft geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken aan de derde-partij die medische gegevens bevatten. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak die medische stukken niet inhoudelijk weergeven. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van eiseres daarom slechts in algemene zin benoemen.
8. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
8.1
Eiseres was laatstelijk van 1 september 2019 tot 31 augustus 2020 voor werkgever werkzaam als basismedewerker operations voor veertig uur per week. Op 11 juli 2020 heeft eiseres zich ziekgemeld en vanaf diezelfde datum heeft zij een ZW-uitkering van werkgever ontvangen.
8.2
Eiseres is op 11 februari 2021 en 7 juni 2021 door de bedrijfsarts op het spreekuur gezien. Dit heeft geresulteerd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2021, die is gehandhaafd op 7 juni 2021. Re-integratie vanaf 22 september 2021 is niet doorgegaan vanwege door eiseres gestelde toegenomen beperkingen.
8.3
Op 2 november 2021 is eiseres door de bedrijfsarts gezien op het spreekuur vanwege de door eiseres gestelde toegenomen beperkingen. De bedrijfsarts heeft in de rapportage van 2 november 2021 geconcludeerd dat eiseres benutbare mogelijkheden heeft en heeft beperkingen opgenomen in de FML van 2 november 2021. Volgens de bedrijfsarts kon eiseres in passend werk starten volgens een opbouwschema, waarbij eiseres in de eerste week start met vier dagen van vier uur en het aantal uren vervolgens elke week wordt uitgebreid met één uur per dag.
8.4
Op 15 november 2021 is door verweerder een ‘Bijstelling plan van aanpak WIA’ (plan van aanpak) opgesteld, waarin wordt aangegeven dat met eiseres is besproken dat zij met ingang van 16 november 2021 gaat re-integreren volgens voornoemd opbouwschema.
8.5
Bij besluit van 7 december 2021 heeft verweerder de uitbetaling van de ZW-uitkering geschorst vanaf 16 november 2021, omdat eiseres niet op die datum is gestart met de re-integratie. Eiseres heeft aangegeven dat zij niet is gestart vanwege een ongeval toen zij op 16 november 2021 op weg was naar de re-integratiewerkplek.
8.6
Op 16 december 2021 heeft eiseres een telefonisch spreekuurcontact gehad met de bedrijfsarts. In de rapportage van diezelfde datum heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat de belastbaarheid van eiseres na het ongeval op 16 november 2021 niet gewijzigd is en dat eiseres vanaf 20 december 2021 weer beschikbaar is voor passend werk conform het opbouwschema uit het plan van aanpak.
8.7
Eiseres is op en na 20 december 2021 niet gestart met re-integreren. Naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken door werkgever zijn de primaire besluiten genomen.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de rapportage van 14 december 2022 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het kader van een procedure van eiseres met betrekking tot het recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de door werkgever aangeboden re-integratiewerkzaamheden passend waren bij aanvang van de re-integratie op 20 december 2021.
10. Eiseres betoogt dat verweerder haar niet had mogen korten op haar ZW-uitkering. Eiseres stelt dat het onderzoek door de bedrijfsarts op 16 december 2021 onzorgvuldig is verricht, omdat het spreekuurcontact zonder tolk heeft plaatsgevonden en de bedrijfsarts heeft nagelaten om lichamelijk onderzoek te verrichten en informatie bij de behandelend arts op te vragen. Verweerder had dit moeten onderkennen en alsnog zorgvuldig onderzoek moeten (laten) verrichten. Eiseres stelt verder dat de door werkgever vanaf 20 december 2021 aangeboden re-integratie-werkzaamheden niet passend zijn omdat haar beperkingen zijn onderschat. De vóór 16 november 2021 bestaande klachten zijn verergerd en naar aanleiding van het ongeval op 16 november 2021 zijn daar nieuwe klachten bijgekomen. De bedrijfsarts heeft deze klachten niet bij haar onderzoek betrokken. De bedrijfsarts had een nieuwe FML moeten opstellen, waarin rekening wordt gehouden met de nieuwe klachten. De bedrijfsarts heeft ten onrechte geconcludeerd dat eiseres met re-integratie kon starten. Eiseres verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen om te onderzoeken of werkgever passende arbeid heeft aangeboden, gelet op al haar klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen.
11. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
11.1.
De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Taakverdeling verweerder en werkgever
11.2
Op grond van artikel 63a, eerste lid, van de ZW verricht de eigenrisicodrager met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. Op grond van artikel 63a, vijfde lid, van de ZW verricht verweerder, indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van verweerder niet, niet voldoende of niet juist verricht, die werkzaamheden.
11.3
Verweerder heeft aangegeven dat bij de volledige heroverweging in bezwaar is onderzocht of werkgever de werkzaamheden ter voorbereiding van de primaire besluiten zorgvuldig heeft voorbereid. Bij dat onderzoek heeft verweerder nadere door eiseres en werkgever ingebrachte spreekuurrapportages van de bedrijfsarts, medische stukken en informatie betrokken die - zo volgt uit de rapportage van 14 december 2022 - aan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 5 en 7 december 2022 telefonisch is verstrekt. Op deze wijze heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat voor verweerder geen aanleiding bestond om zelf deze werkzaamheden te verrichten. De beroepsgrond van eiseres dat verweerder zelf werkzaamheden had moeten verrichten ter voorbereiding van de primaire besluiten slaagt daarom niet.
Is het onderzoek door de bedrijfsarts zorgvuldig?
11.4
Op grond van artikel 2 van de Regeling werkzaamheden, administratieve voorschriften en kosten eigenrisicodragen ZW bereidt de eigenrisicodrager het verzoek om een beslissing op zorgvuldige wijze voor en verzekert verweerder zich ervan dat de voorbereiding op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
a) Tolk
11.5
Eiseres stelt dat het onderzoek van de bedrijfsarts onzorgvuldig is, omdat de bedrijfsarts geen tolk heeft ingeschakeld. Zonder tolk heeft eiseres niet goed kenbaar kunnen maken wat haar klachten waren. Het had voor de bedrijfsarts meteen bij de aanvang van het spreekuurcontact duidelijk moeten zijn dat eiseres een tolk nodig had.
11.6
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bedrijfsarts een tolk had moeten inschakelen. Uit de beschikbare gegevens in het dossier blijkt niet van een zodanig geringe beheersing van de Nederlandse taal, dat daardoor geen goed beeld kon worden verkregen van de aard en de ernst van de klachten van eiseres en haar beperkingen. Uit het dossier blijkt dat, afgezien van de hoorzitting in de bezwaarfase, eiseres meerdere keren zelfstandig contact heeft gehad met de bedrijfsarts. In de aanloop naar die gesprekken is door eiseres nooit om een tolk gevraagd. Ook tijdens de gesprekken heeft eiseres niet naar voren gebracht dat het gesprek niet goed verliep door een taalbarrière. Uit de rapporten die zijn opgesteld naar aanleiding van de contacten met de bedrijfsarts blijkt niet dat eiseres de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om een gesprek te kunnen voeren en te vertellen over haar medische situatie. Uit de verslagen van de bedrijfsarts blijkt dat de problematiek van eiseres helder was. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding om vanwege de gestelde slechte beheersing van de Nederlandse taal van eiseres het onderzoek van de bedrijfsarts wegens het niet inschakelen van een tolk onzorgvuldig te achten. [1]
b) Lichamelijk onderzoek
11.7
Uit de rapportage van de bedrijfsarts van 16 december 2021 volgt dat, in lijn met de adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, vanwege de Covid-19 pandemie in beginsel geen lichamelijk onderzoek kon worden verricht. Daarom heeft het spreekuurcontact telefonisch plaatsgevonden. Verder waren de klachten bij het lopen op 11 februari 2021 al bekend bij de bedrijfsarts en heeft de bedrijfsarts in verband met deze klachten in de FML’s van 11 februari 2021 en 2 november 2021 al een beperking voor lopen opgenomen. In de FML van 2 november 2021 is daarnaast een beperking voor het dragen van schoenen opgenomen. Verder heeft eiseres in het telefonische spreekuurcontact op 16 december 2021 aangegeven dat zij een tijdelijke overdraagbare aandoening heeft. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bedrijfsarts van een lichamelijk onderzoek heeft mogen afzien en dat dit niet tot gevolg heeft dat het onderzoek van de bedrijfsarts onzorgvuldig is. De beroepsgrond dat verweerder van de bedrijfsarts had moeten eisen dat lichamelijk onderzoek zou worden verricht slaagt niet. Verweerder heeft, zoals in overweging 11.3 is overwogen, zich er voldoende van verzekerd dat de voorbereiding van de primaire besluiten op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
c) Opvragen informatie bij de behandelaar
11.8
De bedrijfsarts heeft in de rapportage van 16 december 2021 aangegeven dat ze op 11 februari 2021 aan eiseres toestemming heeft gevraagd voor het opvragen van medische informatie bij de behandelaar en deze toestemming nog niet van eiseres had ontvangen. Daarom slaagt de beroepsgrond van eiseres, dat de bedrijfsarts informatie bij de behandelaar had moeten opvragen, niet.
Moeten meer beperkingen worden aangenomen?
a) Brief huisarts en verslag ambulancemedewerkers
11.9
Eiseres heeft, ter onderbouwing van haar standpunt dat vanaf 16 november 2021 meer beperkingen moeten worden aangenomen, verwezen naar een brief van de huisarts van 31 december 2021 en een verslag van de ambulancemedewerkers die eiseres op 16 november 2021 naar het ziekenhuis hebben gebracht. Deze onderbouwing is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Het verslag van de ambulancemedewerkers bevat geen medische informatie die een verklaring geeft voor het onwel worden van eiseres op die dag. De brief van de huisarts bevat een opsomming van door eiseres gestelde klachten en onderzoeksbevindingen naar aanleiding van deze klachten tussen 3 november 2021 en 22 december 2021. Uit de rapportage van 16 december 2021 volgt dat de bedrijfsarts bij het onderzoek zowel de klachten die eiseres al had vóór het ongeval op 16 november 2021 (de oude klachten) als de klachten die zijn ontstaan op en na 16 november 2021 (de nieuwe klachten) heeft betrokken. De nieuwe klachten zijn voor de bedrijfsarts juist aanleiding geweest voor het spreekuurcontact op 16 december 2021 met eiseres. De bedrijfsarts heeft een medische anamnese afgenomen, de beschikbare medische informatie bestudeerd en het dagverhaal uitgevraagd. De verwijzing door eiseres naar de conclusie van de bedrijfsarts in een rapportage van 28 januari 2022, dat de brief van de huisarts van 31 december 2021 de diagnoses bevestigt, doet aan het voorgaande niet af.
b) De objectivering van de klachten
11.1
Eiseres stelt dat vanwege haar klachten meer beperkingen moeten worden aangenomen. Een klacht kan echter op grond van de wet- en regelgeving pas mee worden genomen, indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens. Daarvan is hier blijkens de medische stukken slechts ten dele sprake, zoals uit het hierna volgende blijkt.
11.11
De bedrijfsarts heeft in de FML van 2 november 2021 in de toelichting bij de rubriek ‘Aanpassing aan fysieke omgevingseisen’ aangegeven dat eiseres het dragen van schoenen slecht kan verdragen. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor lopen (vijftien tot dertig minuten achtereen; in de toelichting wordt vermeld: maximaal vijf tot tien minuten achtereen en traplopen maximaal drie verdiepingen), staan (een half uur achtereen; in de toelichting wordt vermeld: maximaal vijf tot tien minuten achtereen) en geknield of gehurkt actief zijn (minder dan vijf minuten achtereen). Ook is vermeld dat sprake moet zijn van voldoende afwisseling in lichaamshouding. De bedrijfsarts heeft geconcludeerd dat voor de re-integratie het voornoemde opbouwschema gebruikt kan worden. Aan de FML en het opbouwschema ligt een uitgebreide rapportage van 2 november 2021 ten grondslag.
- Lopen en dragen van schoenen
11.12
Eiseres stelt dat haar beperking voor het dragen van schoenen niet alleen moet worden opgenomen in de rubriek ‘Aanpassing aan fysieke omgevingseisen’, maar in het algemeen een hoge drempel opwerpt. Ter zitting is namens eiseres toegelicht dat de looptijd van het station naar de werkplek meer minuten bedraagt dan de voor lopen aangenomen beperking van maximaal vijf tot tien minuten. Daar komt bij dat eiseres tijdens het werk moet lopen. De moeite van eiseres met het dragen van schoenen brengt mee dat deze overschrijding van de maximale looptijd nog problematischer is. De rechtbank overweegt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapportage van 14 december 2022 heeft aangegeven dat de loopafstand naar de werkplek tien minuten bedraagt. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat eiseres op de werkplek vervolgens niet meer hoeft te lopen. Verder heeft de bedrijfsarts in de rapportage van 16 december 2021 vermeld dat eiseres eerder heeft aangegeven dat ze voorheen tijdelijk moeite had om haar schoenen te verdragen en daardoor niet kon werken, maar dat dat nu niet meer aan de orde is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
- Overige klachten
11.13
De overige door eiseres benoemde klachten, waaronder de klachten bij het zitten, zijn niet geobjectiveerd en ook niet door eiseres onderbouwd met medische stukken. Deze klachten kunnen daarom niet leiden tot het aannemen van (meer) beperkingen.
c) Conclusie
11.14
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de conclusie van de bedrijfsarts dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om meer beperkingen aan te nemen.
Is passende arbeid aangeboden?
11.15
Op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de ZW is de zieke werknemer verplicht passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld.
11.16
Op grond van artikel 30, vijfde lid, van de ZW wordt onder passende arbeid als bedoeld in het eerste lid, gedurende de eerste periode van zes maanden waarin recht bestaat op ziekengeld, verstaan arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer ziek is geworden. Na deze periode van zes maanden is alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, passend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
11.17
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 14 december 2022 de belasting in de functie waarin gere-integreerd zou worden vergeleken met de door de bedrijfsarts vastgestelde belastbaarheid. De re-integratiewerkzaamheden zijn een geselecteerd onderdeel van de functie basismedewerker operations. Het gaat om het vullen van peper- en zoutvaatjes, waarbij eiseres een zit-sta-kruk ter beschikking heeft, zodat zij al naar gelang de behoefte kan zitten of van houding kan wisselen. Voor een vertrouwde en rustige werkomgeving is gezorgd door eiseres de werkzaamheden te laten verrichten in een aparte ruimte volgens een speciaal rooster, zodat eiseres alleen werkzaam is met een voor haar bekende leidinggevende. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de door eiseres ervaren moeite met het dragen van schoenen heeft geleid tot het aannemen van beperkingen voor lopen en staan. Bovendien worden tijdens de werkzaamheden werkschoenen gedragen, die zo nodig aangepast kunnen worden. Verder worden bij de re-integratiewerkzaamheden de beperkingen voor onder meer lopen, staan, zitten en het afwisselen van houding niet overschreden. Ook het opbouwschema heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep passend geacht. Toegelicht wordt dat in de tweede week weliswaar al meer dan vier uur per dag wordt gewerkt en in de derde week al vierentwintig uur per week, maar dat de bedoeling van re-integratie is dat gekeken wordt of de betrokkene de werkzaamheden aankan. Het verrichten van de werkzaamheden wordt gemonitord en zo nodig aangepast. Gelet hierop, en omdat het werk bij aanvang in ieder geval passend is, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen bedenkingen tegen het opbouwschema. Het is de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgevallen dat de bedrijfsarts geen beperking heeft aangenomen in de zin dat eiseres is aangewezen op regelmatige werktijden. Dit vormt geen probleem, omdat tijdens de re-integratie duidelijk zal worden wat eiseres qua werktijden aankan. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de door werkgever aangeboden re-integratiewerkzaamheden passend waren bij aanvang van de re-integratie op 20 december 2021.
11.18
Van redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard die meebrengen dat aanvaarding van de aangeboden passende arbeid niet van eiseres kan worden gevergd is de rechtbank niet gebleken.
11.19
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres passende arbeid is aangeboden.
Benoeming deskundige
11.2
De bestuursrechter moet, indien er in de beroepsprocedure een ongelijke procespositie tussen partijen ontstaat, compensatie voor die ongelijke positie bieden door zelf een deskundige te benoemen. [2] De rechtbank ziet hiervoor geen aanleiding, omdat er naar het oordeel van de rechtbank van een ongelijke procespositie geen sprake is. Eiseres heeft haar stellingen dat zij op 20 december 2021 meer beperkingen had dan door de bedrijfsarts waren aangenomen en dat haar geen passende arbeid is aangeboden, onvoldoende onderbouwd met medische stukken. Eiseres heeft ook geen onderzoek door een onafhankelijk deskundige overgelegd dat aan de bevindingen van de bedrijfsarts doet twijfelen. Voor het benoemen van een onafhankelijk deskundige ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
Moest verweerder de maatregel opleggen?
11.21
Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW weigert verweerder het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
11.22
Gelet op het oordeel dat door werkgever aan eiseres passende arbeid is aangeboden en gelet op het feit dat eiseres zich niet aan de afspraak in het plan van aanpak heeft gehouden om op 16 november 2021 met re-integreren te beginnen, was verweerder op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder p, van de ZW verplicht om de maatregelen van korting op de ZW-uitkering op te leggen. Van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de ZW of van dringende redenen als bedoeld in artikel 45, vierde lid, van de ZW, op grond waarvan kan worden afgezien van het opleggen van de maatregel, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2024.
griffier rechter
de rechter is buiten staat om de uitspraak te
tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: wet- en regelgeving

Artikel 30 Ziektewet

1. De zieke werknemer is verplicht:
a. passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
b. in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen; en
c. geen eisen te stellen in verband met door hem te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
2. Weigert de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond de arbeid, bedoeld in het eerste lid, te verrichten, dan wordt het loon dat hij zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel verricht had, beschouwd als inkomen als bedoeld in artikel 31, eerste lid.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het eerste lid bedoelde werknemer verplichten zich als werkzoekende te laten registreren en die registratie tijdig te doen verlengen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de door hem daartoe aangewezen deskundige kunnen degene aan wie ziekengeld is toegekend voorschriften geven in het belang van een behandeling of van genezing dan wel voorzover dit voortvloeit uit de taak, bedoeld in artikel 30 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, tot behoud, herstel en bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.
5. Onder passende arbeid als bedoeld in het eerste lid wordt, gedurende de eerste periode van zes maanden waarin recht bestaat op ziekengeld, verstaan arbeid die aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer ziek is geworden. Na deze periode van zes maanden is alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemer is berekend, passend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd. Niet als passend wordt beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet sociale werkvoorziening of arbeid op grond waarvan men niet als werknemer in de zin van de Werkloosheidswet wordt aangemerkt. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het begrip passende arbeid, waarbij tevens wordt bepaald op welke wijze wordt vastgesteld of arbeid aansluit bij de arbeid waaruit de werknemer ziek is geworden, alsmede in welke gevallen een periode waarin een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet bestaat, wordt meegeteld bij de vaststelling van de periode, bedoeld in de eerste zin.

Artikel 31 Ziektewet

1. De verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens inkomen geniet, is verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in zijn reglement te bepalen wijze mededeling te doen.
2. Op het ziekengeld wordt in mindering gebracht:
p/100 x A x B/C waarbij:
p staat voor het percentage van het dagloon dat de verzekerde als ziekengeld ontvangt;
A staat voor het inkomen;
B staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is berekend;
C staat voor het dagloon waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen als bedoeld in dit artikel wordt verstaan. Daarbij kan tevens worden bepaald dat nader te bepalen inkomen dat gedeeltelijk, niet, of niet langer wordt genoten als gevolg van gewijzigde omstandigheden of enig handelen of nalaten van betrokkene in aanmerking wordt genomen alsof het wel volledig wordt genoten.

Artikel 45 Ziektewet

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
a. indien de verzekerde niet binnen redelijke termijn geneeskundige hulp inroept en niet zich gedurende het gehele verloop van de ziekte onder behandeling blijft stellen of indien hij de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt;
b. indien de verzekerde gedurende de ongeschiktheid tot werken zich schuldig maakt aan gedragingen, waardoor zijn genezing wordt belemmerd of nalaat voldoende mee te werken om aanpassing aan zijn ziekte of gebrek te verkrijgen;
c. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om te verschijnen of indien het geneeskundig onderzoek door een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangewezen deskundige door toedoen van de verzekerde niet kan plaatshebben;
d. indien de verzekerde het voorschrift, gegeven in artikel 38a, eerste lid, of in artikel 38ab, eerste lid, niet opgevolgd heeft;
e. indien de verzekerde zich niet houdt aan de in artikel 39, tweede lid, bedoelde controlevoorschriften;
f. indien met betrekking tot de ongeschiktheid tot werken bij de uitvoering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen onderscheidelijk de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten toepassing wordt gegeven aan artikel 88 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband met het niet naleven van de artikelen 27, tweede lid, onderdelen a tot en met c, of vijfde lid, 28, eerste lid, 29 of 30, eerste of tweede lid, van laatstgenoemde wet, artikel 25 of 28, onderdeel a of b, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 45 of 46, onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 3:37 of 3:38, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten onderscheidelijk artikel 2:67 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in verband met het niet naleven van de artikelen 2:7, tweede lid, onderdelen a tot en met c, en zesde lid, 2:8, eerste lid, 2:31 of 2:32, tweede lid, van laatstgenoemde wet;
g. indien de verzekerde zijn ongeschiktheid tot werken opzettelijk heeft veroorzaakt;
h. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 55, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk is nagekomen;
i. indien de verzekerde de verplichting bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49 niet binnen de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvoor vastgestelde termijn is nagekomen;
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49;
k. indien de verzekerde een hem op grond van de artikelen 29g of 30 opgelegde verplichting niet nakomt, tenzij artikel 30, tweede lid, van toepassing is;
l. indien de verzekerde zonder redelijke gronden niet meewerkt aan een scholing of opleiding die wenselijk wordt geacht voor zijn inschakeling in de arbeid;
m. indien de verzekerde zonder deugdelijke grond weigert of heeft geweigerd mee te werken aan door zijn werkgever of door een door die werkgever aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de verzekerde in staat te stellen passende arbeid te verrichten, dan wel indien bij de behandeling van de aangifte of de beoordeling, bedoeld in artikel 38, tweede lid, blijkt dat de verzekerde zonder deugdelijke grond onvoldoende inspanningen voor re-integratie-inspanningen heeft verricht;
n. indien de verzekerde zich niet houdt aan het voorschrift, bedoeld in artikel 38, tweede lid, derde zin;
o. indien de belanghebbende zonder redelijke gronden niet meewerkt aan het opstellen van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen tenzij de belanghebbende de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt;
p. indien de belanghebbende de verplichtingen die zijn opgenomen in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of in het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen tenzij de belanghebbende de in artikel 7, onderdeel a, van de Algemene Ouderdomswet bedoelde leeftijd heeft bereikt;
q. indien de verzekerde die recht heeft op arbeidsondersteuning op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten op grond van artikel 2:39, vierde lid, van die wet geen inkomensvoorziening ontvangt;
r. indien de verzekerde zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 31, eerste lid, 38, tweede lid, derde zin, of 49, indien het niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging:
a. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 45a wordt opgelegd;
b. een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet wordt opgelegd, of
c. een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de Werkloosheidswet wordt opgelegd.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
7. Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
8. Indien aan de persoon, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder 1°, in de eerste dertien weken van zijn ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte een maatregel op grond van artikel 27, vierde lid, van de Werkloosheidswet is opgelegd, wordt de beschikking waarbij die maatregel is opgelegd vanaf de eerste dag van de veertiende week van zijn ongeschiktheid of zoveel eerder als de uitkering op grond van de Werkloosheidswet eindigt op grond van het bepaalde in artikel 20, eerste lid, onderdelen a en b, van de Werkloosheidswet, geacht gebaseerd te zijn op het eerste lid.

Artikel 63a Ziektewet

1. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Bij de uitvoering van het eerste lid treedt de eigenrisicodrager voor de toepassing van de artikelen 28, eerste lid, 29g, tweede lid, 30, derde lid, 37, eerste lid, en 39, eerste en tweede lid, in de plaats van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eerste zin blijft buiten toepassing voorzover noodzakelijk voor het verrichten van werkzaamheden op grond van het vierde of vijfde lid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. De eigenrisicodrager betaalt het door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen toegekende ziekengeld namens het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden. Indien de eigenrisicodrager het ziekengeld niet betaalt, wordt dit betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verhaalt het ziekengeld, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, op de eigenrisicodrager.
4. Op verzoek van een eigenrisicodrager verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden als bedoeld in de eerste zin van het eerste lid, of onderdelen hiervan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
5. Indien de eigenrisicodrager werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet, niet voldoende of niet juist verricht, verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen die werkzaamheden. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen brengt de kosten daarvan, alsmede de kosten die voortvloeien uit het derde lid, in rekening bij de eigenrisicodrager.
6. In afwijking van het eerste en vierde lid verricht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de werkzaamheden in verband met de uitvoering van de artikelen 19aa en 19ab.
7. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de in het derde, vierde en vijfde lid bedoelde bedragen invorderen bij dwangbevel.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vergoedt aan de eigenrisicodrager op aanvraag de schade die deze lijdt door toepassing van artikel 30b, eerste lid.
9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 10 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:273; CRvB 6 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2706; CRvB 17 september 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF1199.
2.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 (https://new.navigator.nl/document/id1a9e5b9a50ec4722878b92132fafb5b8), zaaknummer 77212/12,