ECLI:NL:CRVB:2013:2706

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-895 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na psychische klachten en de rol van medische expertise

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich ziek had gemeld na een verkeersongeval. Appellant, die als teamleider in een kledingfabriek werkte, meldde zich ziek vanwege psychische klachten. De psychiater R.L. Leta concludeerde dat er geen psychiatrische stoornis was vastgesteld en dat er sprake was van simulatie. Het Uwv volgde deze conclusie en weigerde de WIA-uitkering. Appellant voerde aan dat de conclusies van Leta onterecht waren en dat er wel degelijk sprake was van een post traumatische stressstoornis (PTSS).

De rechtbank Utrecht had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de rechtbank het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig had uitgevoerd en dat de rapporten van Leta voldoende onderbouwd waren. Appellant had onvoldoende bewijs geleverd om de conclusies van Leta te weerleggen. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om met medische gegevens twijfel te zaaien aan de juistheid van de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeslissing.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet overtuigend waren en dat de eerdere beslissing van de rechtbank diende te worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter, en de griffier was I.J. Penning. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

12/895 WIA
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
23 december 2011, 11/819 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A. Boumanjal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. S. Wortel, kantoorgenoot van mr. drs. Boumanjal, en M. Chibiane, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant was werkzaam als teamleider in een kledingfabriek voor 40 uur per week toen hij zich met ingang van 1 oktober 2007 ziek meldde wegens psychische klachten als gevolg van een hem bijna overkomen verkeersongeval in augustus 2007.
2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft psychiater R.L. Leta op verzoek van de verzekeringsarts een expertise verricht. In zijn rapport van 3 maart 2010 is Leta tot de conclusie gekomen dat bij appellant niet kon worden gesproken van een psychiatrische stoornis. Een post traumatische stressstoornis (PTSS) kon niet worden geclassificeerd. Leta stelde inconsistenties vast in de anamnese en discrepanties tussen anamnese en geobserveerde symptomen. Naar zijn inschatting is sprake geweest van simulatie. Op grond hiervan is de verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat bij appellant geen sprake is geweest van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, waarna het Uwv bij besluit van 11 mei 2010 heeft vastgesteld dat met ingang van 28 september 2009 geen recht was ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
3.
In de bezwaarprocedure heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de conclusies van Leta heeft gevolgd. Bestreden is dat sprake is geweest van simulatie. Leta zou vooringenomen zijn geweest en ten onrechte geen gebruik hebben gemaakt van een tolk. Verder is gesteld dat de behandelende sector wel de diagnose PTSS heeft gesteld. Appellant heeft verzocht om het instellen van een contra-expertise, wat kennelijk moet worden begrepen als een verzoek aan het Uwv om een nadere expertise te doen verrichten door een andere psychiater. De bezwaarverzekeringsarts heeft geen aanleiding gezien dit verzoek te honoreren en heeft de medische beoordeling van de verzekeringsarts bevestigd. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar bij besluit van 31 januari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
4.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4.2.
De rechtbank heeft het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig geacht en geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de conclusies van Leta niet gevolgd mochten worden. Leta heeft uitgebreid een anamnese afgenomen, informatie bij de behandelende sector ingewonnen en zijn conclusies uitvoerig en inzichtelijk gemotiveerd. De enkele stelling van appellant dat Leta appellants slechte verstaanbaarheid onder simulatie heeft geschaard, rechtvaardigt volgens de rechtbank niet de conclusie dat Leta vooringenomen is geweest. De rechtbank heeft appellant verder niet gevolgd in zijn stelling dat uit brieven van de behandelende sector, waarbij het onder meer gaat om een intake-rapport en een brief van de Gelderse Roos van 15 en 18 april 2008, een verklaring van de huisarts van 28 februari 2009, een verslag van een intakegesprek bij Pro Persona op 9 juni 2011, een brief van psychiater H.P. Dabrowski van 14 juli 2011 en een brief van psychotherapeut F.J. Don van
30 augustus 2011, blijkt dat appellant rond de datum in geding meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De rechtbank heeft het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onderschreven, dat de overgelegde stukken betrekking hebben op de gezondheidstoestand van appellant in 2008 en 2011 en dat daaruit niet kan worden afgeleid dat de beperkingen van appellant rond de datum in geding zijn onderschat.
5. In hoger beroep heeft appellant de gronden van het bezwaar en beroep in essentie herhaald en ter onderbouwing van zijn standpunt dat ook rond de datum in geding sprake is geweest van een PTTS een brief van de aan Pro Persona verbonden arts A.P. Stolk van 11 juni 2012 overgelegd.
6.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
De rechtbank heeft met juistheid het medisch onderzoek van het Uwv onderschreven en terecht geoordeeld dat het rapport van Leta, dat aan die beoordeling ten grondslag is gelegd, als zorgvuldig kan worden gekenschetst. De overwegingen ter zake van de rechtbank worden volledig onderschreven.
6.2.
Uit rechtspraak van de Raad volgt dat het in een procedure als deze, waarbij het gaat om de beoordeling van de juistheid van de medische grondslag van een arbeidsongeschiktheidsbeslissing, het aan de belanghebbende is om met medische (en andere) gegevens twijfel te wekken aan de correctheid van de medische grondslag.
6.3.
Appellant heeft aangevoerd dat het onderzoek van Leta onzorgvuldig is geweest, omdat Leta heeft verzuimd een tolk in te schakelen. In dit verband wordt overwogen dat uit de beschikbare gegevens niet is gebleken van een zodanig geringe beheersing van de Nederlandse taal, dat daardoor geen goed beeld kon worden verkregen van de aard en de ernst van de klachten van appellant en de door hem ervaren belemmeringen. Zo heeft Leta zelf het inschakelen van een tolk voor zijn beoordeling niet noodzakelijk geacht en gerapporteerd dat hem in het contact met appellant is opgevallen dat appellant de indruk wekt onder zijn niveau te spreken, omdat hij regelmatig zegt een vraag niet te begrijpen, maar bij confronterende vragen of bij vragen waar de motivatie om te reageren aanwezig is, wel goed verstaanbaar is. Verder wordt in dit verband belang gehecht aan de opmerking van psychotherapeut Don in diens rapport van 30 augustus 2011, waarin te kennen is gegeven dat appellant redelijk goed Nederlands spreekt. Bovendien bekleedde appellant jarenlang de functie van teamleider, waarin hij een team van rond 20 personen aanstuurde. Ten slotte heeft appellant ter zitting bevestigd de NT2 inburgeringscursus te hebben gevolgd. Onder deze omstandigheden bestaat onvoldoende aanleiding om vanwege de gestelde slechte beheersing van de Nederlandse taal van appellant het onderzoek van Leta wegens het niet inschakelen van een tolk als onzorgvuldig te bestempelen.
6.4.
Ook medisch inhoudelijk heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv zich op de bevindingen van Leta mocht baseren. Appellant heeft met de rapporten van de behandelende sector onvoldoende twijfel gezaaid om de conclusie van Leta niet te volgen. Het oordeel van de rechtbank ter zake wordt volledig onderschreven. Ten aanzien van de in hoger beroep onder overweging 5 genoemde verklaring wordt overwogen dat Stolk met betrekking tot de diagnose PTSS heeft verklaard dat “Gesteld kan worden dat deze diagnose ook op of om en nabij 28 september 2009 aanwezig was, aangezien cliënt in de tussentijd voor zijn PTSS klachten niet is behandeld en bij de nieuwe intake in 2011 de symptomatologie nog steeds voldeed aan de DSM IV criteria voor PTSS”. Gezien de gebezigde formulering en onderbouwing wordt ook deze verklaring als onvoldoende zwaarwegend beschouwd om de conclusies van Leta in twijfel te trekken, temeer daar het verslag van het intakegesprek bij Pro Persona in 2008 alleen anamnestische gegevens bevat en de diagnose PTSS daarin slechts als een voorlopige werkdiagnose werd genoemd.
6.5.
Wat betreft de verwijzing van appellant naar een bij de Raad aanhangige zaak, waarin Leta ook op verzoek van het Uwv had gerapporteerd en de Raad kennelijk wel aanleiding heeft gezien een onafhankelijk deskundige te raadplegen, wordt overwogen dat dit deze beoordeling niet anders maakt, omdat iedere zaak op haar eigen merites moet worden beoordeeld. Zo heeft de Raad ook uitspraken in soortgelijke zaken gedaan, waarin geen reden werd gezien voor een nader deskundigenonderzoek. In dit verband wordt verwezen naar bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA2434).
6.6.
De overwegingen 6.1 tot en met 6.5 leiden de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en H.C.P. Venema en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning
IvR