ECLI:NL:CRVB:2021:273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
19/2686 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een eerstejaars ZW-beoordeling concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering. Appellant betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, vooral vanwege het ontbreken van een tolk, en stelde dat zijn beperkingen waren onderschat. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsarts voldoende rekening had gehouden met de taalvaardigheid van appellant. De Raad onderschreef dit oordeel en concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellant niet correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen van appellant. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er voldoende medische informatie beschikbaar was. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van arbeidsmogelijkheden.

Uitspraak

19 2686 ZW

Datum uitspraak: 10 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 22 mei 2019, 18/3687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.C. Vis hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 18 november 2020 heeft mr. Vis doorgegeven dat zijn kantoorgenoot mr. D. Gürses, advocaat, als opvolgend gemachtigde zal optreden.
Partijen hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft op 30 december 2020 plaatsgevonden via videobellen. Namens appellant heeft mr. Gürses aan de zitting deelgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam geweest als algemeen medewerker. Op 8 mei 2017 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 16 mei 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 maart 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 4 april 2018 de ZWuitkering van appellant met ingang van 8 juni 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 29 augustus 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar bevindingen op basis van dossierstudie en eigen onderzoek inzichtelijk gemotiveerd en daarbij de beschikbare informatie van de behandelend sector op kenbare wijze betrokken. De stelling van appellant dat de uitkomsten van het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet betrouwbaar zijn omdat er een taalbarrière was, heeft de rechtbank niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een uitgebreide anamnese afgenomen. Daarbij heeft zij rekening gehouden met het taalniveau van appellant door vragen meerdere keren te stellen, goed door te vragen, steeds korte stukjes samen te vatten en appellant te vragen of de inhoud daarvan juist was. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende informatie opgevraagd bij de huisarts. Niet is gesteld of gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep feitelijke onjuistheden bevat of dat daarin feiten ontbreken. Daarnaast heeft de rechtbank van belang geacht dat de toenmalige gemachtigde van appellant aanwezig was bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en tijdens of kort na dat onderzoek geen opmerkingen heeft gemaakt over een taalprobleem. Ook bij eerdere onderzoeken door het Uwv heeft appellant geen melding gemaakt van een taalbarrière. De rechtbank heeft verder geen reden gezien om aan te nemen dat de klachten en beperkingen van appellant zijn onderschat. In het aanvullende rapport van 22 november 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er gelet op de anamnese, het lichamelijk onderzoek, de diagnose en het beleid van de behandelend arts geen aanleiding is om verdergaande beperkingen aan te nemen in verband met de knieklachten. Appellant heeft zijn standpunt dat de medische beoordeling onjuist is niet onderbouwd met medische stukken. Het verzoek van appellant om een deskundige te benoemen, heeft de rechtbank afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat er, uitgaande van de juistheid van de FML van 13 maart 2018, geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. Het Uwv wist dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst en had er daarom voor moeten zorgen dat een tolk aanwezig was bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zonder tolk kon appellant zijn klachten niet goed duidelijk maken. Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Morbide obesitas is een chronische ziekte en veroorzaakt in zijn geval ernstige pijnklachten in de rechterknie, benen en rug. Bovendien hebben de lichamelijke klachten geleid tot het ontstaan van een ernstige depressie. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant verwezen naar de medische informatie die reeds aanwezig is in het dossier. In hoger beroep heeft hij een uitdraai van het journaal van zijn huisarts, informatie over zijn medicatie en diverse brieven van I-psy overgelegd. Appellant heeft de Raad verzocht om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen, omdat volgens hem geen sprake is van equality of arms. Weliswaar is hij in staat geweest om informatie over te leggen van zijn behandelend artsen, maar deze mogen zich niet uitlaten over zijn arbeidsmogelijkheden. Hij heeft zelf onvoldoende financiële middelen om zijn belastbaarheid te laten toetsen door een onafhankelijke deskundige. Tot slot heeft appellant aangevoerd dat hij, gelet op zijn beperkingen, niet is staat is om de geselecteerde functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 december 2020, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De overwegingen van de rechtbank die tot dit oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Het standpunt van appellant dat het Uwv een tolk had moeten inschakelen voor het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, wordt niet gevolgd. Uit het dossier blijkt dat appellant vanaf zijn ziekmelding meerdere keren zelfstandig contact heeft gehad met medewerkers van het Uwv. Ook het spreekuur met de primaire verzekeringsarts heeft plaatsgevonden zonder aanwezigheid van een tolk. Uit de rapporten die zijn opgesteld naar aanleiding van deze eerdere contacten blijkt niet dat appellant de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om een gesprek te voeren en te vertellen over zijn medische situatie. Hij heeft zelf ook niet verzocht om een tolk in te schakelen voor het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, noch heeft hij of zijn toenmalige gemachtigde tijdens dit onderzoek naar voren gebracht dat het gesprek niet goed verliep door de taalbarrière. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 22 november 2018 toegelicht dat geen sprake is geweest van ernstige communicatieproblemen en dat zij een volledige en adequate anamnese heeft kunnen afnemen, waaruit gegevens naar voren zijn gekomen die overeenkomen met de andere aanwezige gegevens. Er is geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dat geen tolk aanwezig was bij het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, betekent daarom niet dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was.
4.3.1.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat de beperkingen van appellant zijn onderschat. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.2.
Anders dan appellant lijkt te hebben gesteld, en zoals ter zitting is besproken, heeft het Uwv onderkend dat appellant in verband met zijn morbide obesitas en de daaruit voortvloeiende klachten beperkt is in zijn fysieke belastbaarheid. In verband met deze klachten zijn beperkingen vastgesteld in rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 5 (statische houdingen) van de FML. Het Uwv heeft dus noch ontkend dat appellant lijdt aan morbide obesitas, noch dat dit een ziekte is. Of morbide obesitas moeten worden gezien als een ziekte met een chronisch karakter, is in het kader van de EZWb niet van belang. Het gaat daarbij immers uitsluitend om een beoordeling van de arbeidsbeperkingen op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk toegelicht dat het feit dat appellant lijdt aan morbide obesitas geen contra-indicatie is voor het verrichten van voornamelijk zittend en fysiek niet te zwaar werk. Wat betreft de knieklachten heeft zij van belang geacht dat bij het lichamelijk onderzoek slechts een lichte functiebeperking van de rechterknie naar voren is gekomen en dat door de behandelaar geen immobilisatie of een operatie is voorgesteld, maar dat appellant is geadviseerd om in beweging te blijven. Ook de klachten aan de rug en benen waren bekend en zijn in de beoordeling betrokken. Er is geen reden om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te volgen. De notities in het journaal van de huisarts betreffende haar contact met appellant op 4 mei 2018, waarnaar appellant ter zitting heeft verwezen, geven onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat verdergaande beperkingen hadden moeten worden vastgesteld. Uit deze notities blijkt immers dat appellant zelf heeft verklaard dat zijn knie dik is en hij maar kleine stukjes kan lopen. De huisarts heeft bij haar onderzoek echter geen zwelling waargenomen en de functietesten waren niet afwijkend. Zij spreekt van een normale belastbaarheid.
4.3.3.
In verband met de psychische klachten van appellant zijn beperkingen vastgesteld in rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren) van de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 december 2020 afdoende gemotiveerd dat de medische stukken die appellant in hoger beroep heeft overgelegd geen aanleiding geven om deze beperkingen aan te scherpen. De overgelegde stukken bevestigen dat rond de datum in geding sprake was van een depressieve stoornis (eenmalige episode) van matige ernst, zoals reeds bij het Uwv bekend was. Weliswaar blijkt ook dat de klachten zijn toegenomen na de beslissing van het Uwv en de depressie sinds maart 2019 als ernstig wordt aangeduid, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat op de datum in geding verdergaande beperkingen hadden moeten worden aangenomen.
4.4.
Het verzoek van appellant om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen, wordt afgewezen. In het dossier is medische informatie aanwezig uit de behandelend sector en appellant heeft in hoger beroep ook zelf medische stukken overgelegd. De informatie uit de behandelend sector geeft een duidelijk beeld van de klachten, de gestelde diagnoses en de bevindingen bij onderzoek door de behandelaren. Deze stukken zijn naar hun aard geschikt om twijfel te zaaien aan de beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. De stelling van appellant dat hij niet de financiële middelen heeft om zelf een onafhankelijke deskundige in te schakelen, wat daar verder ook van zij, geeft daarom geen aanleiding om te oordelen dat het beginsel van equality of arms is geschonden en om die reden een deskundige te benoemen.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, wordt onderschreven. De arbeidsdeskundigen hebben afdoende gemotiveerd dat deze functies, ondanks de daarbij voorkomende signaleringen, passen binnen de bij appellant vastgestelde beperkingen.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) B.V.K. de Louw