ECLI:NL:RBDHA:2024:717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/1160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding kosten onderzoek naar toegankelijkheid van zorg in Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op [geboortedatum] en van Marokkaanse nationaliteit, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De eiser had een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een eigen onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in Marokko, welke door het COa was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kosten voor dit onderzoek niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt volgens artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De eiser had eerder een aanvraag ingediend op 22 maart 2022, maar het COa oordeelde dat de kosten van het eigen onderzoek niet noodzakelijk waren, omdat de IND al een onderzoek had laten verrichten door het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank oordeelde dat het aan de eiser was om aan te tonen dat de zorg in Marokko niet toegankelijk was en dat het COa niet verplicht was om een eigen onderzoek te faciliteren. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/1160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 januari 2024 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder.

Procesverloop

Bij het bestreden besluit van 17 januari 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser om vergoeding van de kosten van een eigen onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in Marokko, afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 3 februari 2023 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2023. Partijen hebben zich voor de zitting afgemeld.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 22 maart 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 van de Vw [1] . Bij nota van 9 september 2022 heeft het BMA [2] een advies uitgebracht. Bij brief van 12 september 2022 is eiser in de gelegenheid gesteld aannemelijk te maken dat de medische zorg feitelijk niet toegankelijk is in Marokko. Op 22 november 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend voor vergoeding van de kosten van een eigen onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in Marokko.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de kosten verbonden aan een onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in Marokko geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005. [3] De IND kan onderzoek laten verrichten in het kader van eisers aanvraag met door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wetenschappelijk erkende en verantwoorde onderzoeksmethoden. De IND heeft in het kader van de aanvraag van eiser om toepassing van artikel 64 van de Vw het BMA onderzoek laten verrichten en het BMA heeft hiertoe een rapport opgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat indien eiser van mening is dat de uitkomsten van dat onderzoek onzorgvuldig tot stand zijn gekomen dan wel onjuist zijn, hij zijn bezwaren kenbaar kan maken in een eventuele bezwaarprocedure gericht tegen de IND. De enkele omstandigheid dat eiser hiertoe een eigen onderzoek wenst te verrichten heeft niet tot gevolg dat de kosten voor dit onderzoek als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt, aldus verweerder.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat het BMA in medische procedures enkel onderzoek verricht naar de beschikbaarheid van de zorg en niet naar de toegankelijkheid. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de zorg niet toegankelijk is. In dit verband heeft eiser gewezen op het arrest Paposhvili van het EHRM [4] van 13 december 2016 [5] en de uitspraak van de ABRvS [6] van 28 september 2017 [7] . Gelet hierop zijn volgens eiser de kosten voor een eigen onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in Marokko wel degelijk noodzakelijk en hadden de kosten vergoed moeten worden.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder wijst erop dat hem bij de toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Rva beoordelingsvrijheid toekomt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de kosten die verband houden met het uitvoeren van een eigen onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in het land van herkomst niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het niet noodzakelijk is gebleken een eigen onderzoek te verrichten. Verweerder stelt dat het onderzoek dat eiser heeft laten verrichten geen contra-expertise is, aangezien de IND en niet het BMA zal ingaan op hetgeen eiser naar voeren brengt over de feitelijke toegankelijkheid, nu de deskundigheid van het BMA daar niet op ziet. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is in het land van herkomst en het staat hem vrij om hiertoe bewijsstukken in te brengen, maar verweerder mag de eventueel daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van eiser laten. Temeer nu deze stukken volgens verweerder hoofdzakelijk betrekking hebben op informatie die eiser zelf (dan wel met hulp van bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk) op kan vragen en zijn eigen financiële en persoonlijke situatie betreffen. Verweerder acht eveneens van belang dat eiser rechtsmiddelen kan aanwenden tegen het besluit van de IND om geen toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw. Subsidiair stelt verweerder dat eiser niet heeft onderbouwd waarom de begrote kosten uit de offerte noodzakelijke zijn voor het vaststellen van de feitelijke toegankelijkheid in het land van herkomst. De offerte is onvoldoende gespecificeerd en eiser heeft niet toegelicht waarom er een externe partij nodig is voor het opvragen van informatie bij medische instanties. Tenslotte acht verweerder de kosten buitenproportioneel.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005, in samenhang gelezen met artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005, vergoedt verweerder buitengewone kosten indien daartoe vooraf door verweerder toestemming is verleend, de kosten noodzakelijk zijn en de kosten niet uit de gewone toelage dan wel anderszins door de desbetreffende asielzoeker bekostigd kunnen worden.
5.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de ABRvS (zie onder meer de uitspraak van 19 maart 2010 [8] ) komt verweerder bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsruimte toe, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. Het is aan verweerder om te beoordelen of de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd noodzakelijk zijn en naar aard en omvang in redelijkheid niet kunnen worden geacht door de asielzoeker zelf te worden betaald. Het staat verweerder vrij, gezien zijn beperkte financiële middelen, rekening te houden met de aard en omvang van de kosten. De rechtbank dient de beoordeling van verweerder terughoudend te toetsen. Deze terughoudende toetsing laat onverlet dat de rechtbank moet toetsen of de besluitvorming over de vraag of sprake is van noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Rva 2005, voldoet aan algemene rechtsbeginselen, met name wat betreft de zorgvuldigheid en kenbaarheid van de motivering. De rechtbank mag bij die toetsing haar oordeel over de noodzakelijkheid van de vergoeding van de kosten echter niet in de plaats stellen van dat van het COa.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in geschil is of de kosten voor het onderzoek naar de toegankelijkheid van zorg in Marokko noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in artikel 17 van de Rva 2005.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de kosten voor het onderzoek naar de toegankelijkheid van de zorg voor eiser in Marokko geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van artikel 17 van de Rva 2005. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat het (primair) aan eiser is om aan te tonen dat de zorg in Marokko voor hem niet toegankelijk is en verweerder een onderzoek hiernaar niet hoeft te faciliteren. Het staat eiser vrij om bewijsstukken in te brengen, maar verweerder mag de eventueel daarmee gepaard gaande kosten voor rekening van eiser laten. De rechtbank acht in dit verband tevens van belang dat eiser rechtsmiddelen kan aanwenden tegen het besluit van de IND om geen toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw, waarbij eiser kan aanvoeren dat hij de feitelijke toegankelijkheid van de zorg in Marokko heeft betwist en verweerder een nader onderzoek hiernaar had moeten laten uitvoeren. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Bureau Medische Advisering
3.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
4.Europees Hof voor de rechten van Mens
5.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State