ECLI:NL:RBDHA:2024:7125

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 mei 2024
Zaaknummer
NL23.40044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. E. Derksen, heeft zijn aanvraag op 31 augustus 2023 ingediend, maar deze is afgewezen. De rechtbank heeft op 7 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er aan de inhoud van het BMA-advies getwijfeld moet worden. Verweerder heeft terecht geen aanvullend BMA-advies gevraagd en het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft psychische klachten, maar de rechtbank concludeert dat er geen medische noodsituatie is die uitzetting zou kunnen verhinderen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat er geen beletselen voor uitzetting zijn, en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen en dat het beroep ongegrond is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.40044
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 31 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 21 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Daartegen heeft eiseres beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Mahmoudzadeh Anvar als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Vrijstelling griffierecht
4. Eiser heeft om vrijstelling verzocht van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet over voldoende inkomsten of vermogen beschikt om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt in deze procedure daarom vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
Inhoudelijke beoordeling
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder ervan mocht afzien om aan eiser uitstel van vertrek te verlenen. Deze beoordeling zal plaatsvinden aan de hand van de door eiser ingediende beroepsgronden.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat het om?
7. Eiser kampt met (voornamelijk) psychische klachten die het gevolg zijn van negatieve belevingen in zijn jeugd. Dit volgt uit door eiser overgelegde medische informatie. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij momenteel niet uitgezet kan worden. Dit in verband met zijn psychische klachten en een (mogelijke) neurologische aandoening.
8. Verweerder heeft zich nadat BMA op 16 augustus 2023 een advies heeft uitgebracht, op het standpunt gesteld dat eiser kan reizen en dat er geen medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Verweerder heeft gelet op de inhoud van dit medisch advies besloten om eiser geen uitstel van vertrek te verlenen.
Juridisch kader
9. De rechtbank overweegt dat niet alleen sprake kan zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor een uitzetting leidt tot schending van artikel 3 van het EVRM, indien een vreemdeling lijdt aan een ernstige ziekte en door die uitzetting komt te verkeren in een situatie die meteen of vrijwel meteen tot de dood leidt, maar dat uit punt 183 van het arrest
Paposhvili1 volgt dat hiervan ook in andere zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn. Dit indien gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in
een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling.
10. Het is vaste jurisprudentie dat de beoordelingswijze, waarbij de staatssecretaris aan de hand van het BMA-advies beoordeelt of het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, in overeenstemming is met de maatstaf die het EHRM in punt 183 van het arrest
Paposhvilihanteert. De staatssecretaris mag hierbij uitgaan van een termijn van drie maanden, omdat deze termijn aansluit bij het in punt 183 neergelegde vereiste van een snelle achteruitgang in de gezondheidssituatie.2
10. Eiser heeft er in de gronden van beroep op gewezen dat verweerder in het besluit onder verwijzing naar het BMA-advies overweegt dat er bij het uitblijven van de behandeling geen medische noodsituatie bestaat. Verweerder miskent volgens eiser dat de
1. Arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak
Paposhvilit. België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
2 Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2019:132 en uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2628.
medisch adviseur zich niet heeft uitgelaten over de vraag of er zich een situatie zal voordoen van intens psychisch lijden bij uitzetting.
12. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog niet slaagt. Immers, uit de voorgaande jurisprudentie volgt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat hij geen onderzoek hoefde te doen naar het optreden van intens psychisch lijden bij uitzetting, reeds omdat de beoordeling van verweerder naar een medische noodsituatie op korte termijn in overeenstemming is met de maatstaf uit het arrest
Paposhvili. Verweerder hanteert dus geen te streng toetsingskader door aan eiser tegen te werpen dat geen sprake is een medische noodsituatie.

Herhaling gronden van bezwaar in beroepschrift

13. In zijn beroepschrift herhaalt eiser in randnummers 1, 2 en 3 (grotendeels) de gronden die hij reeds in bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank zal eerst op deze herhaalde gronden ingaan voordat de rechtbank de overige gronden van beroep zal bespreken.
14. Verweerder heeft zich in het primaire besluit en het bestreden besluit gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser kan reizen en een medische noodsituatie op korte termijn niet wordt verwacht waardoor er geen beletselen voor uitzetting zijn. Voor zover eiser in zijn gronden van beroep (vrijwel woordelijk) heeft herhaald wat hij reeds in zijn gronden van bezwaar had aangevoerd, stelt de rechtbank vast dat verweerder in het bestreden besluit op alle gronden die in bezwaar zijn aangevoerd gemotiveerd is ingegaan. Het lag dan ook op de weg van eiser om nader te motiveren waarom het bestreden besluit desalniettemin, niet in stand kan blijven. Een dergelijke herhaling van de gronden van bezwaar in de gronden van beroep is onvoldoende om tot gegrondverklaring van het beroep te komen. Deze herhaling is evenmin voldoende om de conclusies van verweerder voldoende gemotiveerd betwist te achten.

Het BMA-advies

15. In beroep stelt eiser zich op het standpunt dat het BMA-advies onjuist en onvolledig is en dat verweerder verzuimd heeft om een aanvullend BMA-advies te vragen. Ter onderbouwing van de onvolledigheid en onjuistheid van het BMA-advies wijst eiser op diverse punten in het BMA-advies. Eiser stelt allereerst dat de aanvraag van eiser ten onrechte separaat is behandeld van de aanvraag van zijn vrouw, nu uit de verklaring van 28 juli 2023 van de psychologen [psycholoog 1] en [psycholoog 2] blijkt dat de echtgenote van eiser wordt betrokken bij zijn therapie. Daarnaast heeft de medisch adviseur ten onrechte geen nader onderzoek gedaan naar de medische klachten waarvoor hij naar een neuroloog is doorverwezen en de behandeling die hij hiervoor ondergaat. Evenmin motiveert de medische adviseur waarom die informatie niet nodig is om te komen tot een zorgvuldig en goed gemotiveerd advies. Verweerder heeft het BMA volgens eiser ten onrechte niet gevraagd om een nadere reactie. Het is een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de volledigheid van het BMA-advies. Eiser wijst in dat verband ook op weggevallen informatie in het BMA-advies over een behandeling van een aandoening door de huisarts, omdat een zin daarover in het advies niet is afgemaakt. Verweerder had moeten navragen bij het BMA welke informatie in het advies is weggevallen. Ook daarom voldoet verweerder niet aan de vergewisplicht, aldus eiser. Verder heeft verweerder volgens eiser ten onrechte volstaan met een standaardoverweging ten aanzien van het bestaan van ernstige psychische klachten en/of een suïciderisico bij eiser. Hij wijst daarbij op de medische verklaring van 28 juli 2023 waarin staat:
‘In de behandeling is gestart met steunende en structurerende
behandelcontacten in het kader van stabilisatie, waarbij aandacht werd gegeven aan crisispreventie, psycho-educatie, stabilisatievaardigheden om met angst om te gaan en cgt- interventies om somberheid en passiviteit te verbeteren.’
Tot slot gaat de medisch adviseur in zijn advies uit van het referteland Iran, terwijl verweerder voornemens is om eiser te verwijderen naar Azerbeidzjan, aldus eiser. Eiser meent dat de medisch adviseur had moeten onderzoeken wat de gevolgen zijn van het uitblijven van een behandeling bij terugkeer naar Azerbeidzjan.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen aanvullend BMA-advies hoefde te vragen. Hierbij mocht verweerder betrekken dat eiser onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt, al dan niet aan de hand van medische stukken, dat aan de inhoud van het BMA-advies getwijfeld kan worden. Verweerder wijst er ook niet ten onrechte op dat de medische informatie van eiser d.d. 28 juli 2023 in het BMA-advies van 16 augustus 2023 is meegenomen en beoordeeld is. In zoverre kan eiser niet worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder verzuimd heeft te motiveren waarom geen (nader) onderzoek is gedaan naar de medische klachten en medische behandeling(en) die eiser ondergaat. De rechtbank overweegt dat eiser ten aanzien van de door hem gestelde neurologische klachten geen medisch bewijs heeft overgelegd. De door eiser overgelegde medische stukken zijn daarmee onvoldoende om zowel ten aanzien van de psychische als door eiser gestelde neurologische klachten aan te tonen dat het BMA- advies niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Daarbij mocht verweerder eiser tegenwerpen dat het aan hem is om aan te tonen dat het BMA-advies niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet en dat eiser hierin niet is geslaagd.
16. Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder navraag had moeten doen naar de weggevallen zin in het BMA-advies, overweegt de rechtbank dat eiser dit punt terecht aanhaalt, maar dat de totstandkoming van het BMA-advies daarmee nog niet onzorgvuldig is. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier namelijk een punt van ondergeschikt belang dat niet van invloed is op de uiteindelijke uitkomst.
16. Ten aanzien van de standaardoverweging in het BMA-advies, volgt de rechtbank eiser niet in zijn betoog. De rechtbank overweegt dat de door eiser in zijn beroepschrift geciteerde passage uit de medische documentatie van 28 juli 2023 de standaardoverweging in het BMA-advies bevestigt dat er bij eiser geen grote psychiatrische crises hebben plaatsgevonden die tot opname(s) hebben geleid en dat er geen sprake is van een (hoog) suïciderisico. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser zich daarom niet op het standpunt stellen dat BMA niet met deze standaardoverweging kon volstaan.
16. Ten aanzien van het onderzoek naar referteland Azerbeidzjan is verweerder er naar het oordeel van de rechtbank terecht van uitgegaan dat in het geval van eiser geen sprake is van een medische noodsituatie, noch dat deze noodsituatie kan worden verwacht bij het uitblijven van een behandeling en dus hoefde verweerder geen nader onderzoek te verrichten naar de mogelijke behandelingen in Iran dan wel Azerbeidzjan. Bovendien heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser het aanbod van DT&V om samen met zijn echtgenote en zoon uit te worden gezet naar Azerbeidzjan heeft afgewezen.
16. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Beoordeling in kader artikel 8 EVRM
21. Eiser voert in beroep aan dat verweerder een beoordeling in het kader van artikel 8 EVRM had moeten maken, ondanks het feit dat er al in 2019 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Eiser baseert zich daarvoor op IB 2023/53 (onderdeel 4.3). In het kader van de te maken belangenafweging heeft eiser gewezen op de belangen van zijn zoon, het feit dat zijn echtgenote langdurig onder medische behandeling staat, dat ook hijzelf onder medische behandeling staat en dat sprake zal zijn van gescheiden uitzetting. Dit is niet beoordeeld door verweerder, zodat de bestreden beschikking ook daarom onvoldoende is gemotiveerd.
21. Verweerder stelt zich op het standpunt dat toetsing aan artikel 8 EVRM buiten het toetsingskader van artikel 64 Vw ligt, tenzij een terugkeerbesluit wordt opgelegd. In geval van eiser is reeds eerder een terugkeerbesluit opgelegd, namelijk op 13 februari 2019. Daarnaast heeft bij beschikking van 13 februari 2019 reeds een toetsing aan artikel 8 EVRM plaatsgevonden en is geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere vergunning op grond van artikel 8 EVRM. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van overige bijzondere, individuele omstandigheden die aanleiding geven om eiser een verblijfsvergunning op humanitaire gronden toe te kennen. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Ook is niet gebleken dat medische behandeling die eiser in Nederland ondergaat, noodzakelijk is om een medische noodsituatie te voorkomen.
21. De rechtbank dient op dit punt te beoordelen of verweerder mocht afzien van het maken van een (nieuwe) beoordeling op grond van artikel 8 EVRM. Voor zover eiser zich beroept op IB 2023/53, merkt de rechtbank allereerst op dat dit IB is vervallen en per 25 oktober 2023 (dus voor de bestreden beschikking) is vervangen door WI 2023/12. Uit WI 2023/12 volgt dat er een toets aan artikel 8 EVRM zal plaatsvinden bij afwijzing van een verzoek op grond van artikel 64 Vw wanneer er een terugkeerbesluit wordt genomen. Van dit laatste is in het geval van eiser geen sprake omdat er, zoals terecht door verweerder is opgemerkt, al in februari 2019 een terugkeerbesluit genomen is. Bij het nemen van dit terugkeerbesluit heeft verweerder getoetst aan artikel 8 EVRM. Dit betekent dat verweerder niet gehouden is om opnieuw een beoordeling op grond van artikel 8 EVRM te maken. De rechtbank komt daarom niet toe aan de argumenten die eiser in dat verband naar voren heeft gebracht.
21. De beroepsgrond slaagt niet.
Schending hoorplicht
25. Als laatste grond van beroep voert eiser schending van de hoorplicht aan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat aan de inhoud van het BMA-advies getwijfeld dient te worden. Mondelinge verklaringen tijdens een hoorzitting kunnen dit gebrek niet repareren en eiser heeft ook niet toegelicht wat een hoorzitting voor hem zou toevoegen. Daarom is op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb afgezien van het horen van eiser.
25. De vraag of verweerder van een gehoor af kan zien, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Relevante omstandigheden die meegewogen moeten worden, zijn onder andere:
- de mate waarin een vreemdeling gedurende de gehele procedure met verweerder heeft gecommuniceerd over zijn pogingen om de verzochte informatie boven tafel te krijgen;
- de mate waarin een vreemdeling bereidwillig en actief de inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden bij het verkrijgen en tijdig aanleveren van die informatie;
- de aard van de ontbrekende informatie (of het bijvoorbeeld gaat om stukken die essentieel zijn voor de beoordeling van de aanvraag);
- of een vreemdeling in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om een hoorzitting en concreet heeft aangegeven welk belang hij daarbij heeft;
- of een vreemdeling al eerder in de gelegenheid is gesteld ontbrekende informatie alsnog aan te leveren, en
- of de vreemdeling concrete en onderbouwde redenen heeft gegeven waarom hij bepaalde informatie niet kan overleggen.
De vuistregel hierbij is dat naarmate een vreemdeling meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te verkrijgen en daarover met verweerder heeft gecommuniceerd, het meer in de rede ligt om hem uit te nodigen voor een hoorzitting. Als alle mee te wegen omstandigheden wijzen op een twijfelgeval, moet een vreemdeling worden gehoord.3
27. De rechtbank overweegt dat eiser niet (expliciet) verzocht heeft om te worden gehoord en de stelling van eiser dat zijn bezwaarschrift niet op voorhand als kennelijk ongegrond kon worden aangemerkt is niet van enige onderbouwing voorzien. Verweerder werpt dit naar het oordeel van de rechtbank terecht (en deugdelijk gemotiveerd) tegen.4 In het bijzonder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangegeven wat de toegevoegde waarde van het houden van een hoorzitting zou zijn. Eiser heeft immers verzuimd om op een essentieel punt, namelijk aannemelijk maken dat aan de inhoud van het BMA-advies getwijfeld kan worden, voldoende onderbouwing te leveren. Ook blijft onduidelijke welke inspanningen eiser heeft verricht om deze onderbouwing wel te kunnen leveren. Daarom kon verweerder het bezwaarschrift van eiser door verweerder kennelijk ongegrond worden verklaard. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien het horen van eiser op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, Awb.
27. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

29. Verweerder heeft de aanvraag van eiser terecht afgewezen als ongegrond. De door eiser daartegen gerichte beroepsgronden slagen niet. Het beroep is daarmee ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
3 Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
4 Beschikking 21 december 2023, pagina 5 en 6.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 april 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.