ECLI:NL:RBDHA:2024:710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
C/09/651918 / FA RK 23-5701
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuizing van minderjarige naar Nederland en gezagskwesties tussen ouders

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 een beschikking gegeven in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige]. De vader heeft verzocht om de moeder te verplichten met de minderjarige terug te verhuizen naar Nederland, omdat hij van mening is dat het belang van de minderjarige om in Nederland te wonen en daar duurzaam contact met hem te hebben, zwaarder weegt dan het belang van de moeder om op [eiland] te blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende heeft gedaan om de omgang tussen de minderjarige en de vader te bevorderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder vóór de Nederlandse meivakantie van 2024 moet terugverhuizen naar Nederland, zodat de minderjarige kan acclimatiseren en zich kan voorbereiden op school. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over de minderjarige toegekend, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld, waarbij de minderjarige om de week bij de vader verblijft en de vakanties en feestdagen gelijk worden verdeeld. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de terugverhuizing, om te voorkomen dat de minderjarige twee keer moet verhuizen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5701
Zaaknummer: C/09/651918
Datum beschikking: 17 januari 2024

Gezag

Beschikking op het op 26 juli 2023 ingekomen verzoek van:

[vader] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. ’t Hart te Haarlem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[moeder] ,

de moeder,
blijkens de registratie niet-ingezetenen met woonplaats [land] ,
advocaat: mr. N. van Amsterdam te Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier van 10 augustus 2023 van de zijde van de vader, met bijlage;
- het F9-formulier van 31 augustus 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- het F9-formulier van 2 oktober 2023 van de zijde van de vader, met een aanvullend verzoekschrift;
- het F9-formulier van 26 oktober 2023 van de zijde van de vader, met bijlage;
- het verweerschrift;
- het F9-formulier van 8 december 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen;
- het F9-formulier van 12 december 2023 van de zijde van de moeder, met bijlagen;
- het F9-formulier van 12 december 2023 van de zijde van de vader, met bijlagen.
Op 13 december 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat; de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en [naam 1] namens de Raad voor de Kinderbescherming (Raad). De moeder heeft deelgenomen aan de zitting via videoverbinding.
Tijdens de zitting heeft de vader zijn verzoek om bij wijze van provisionele voorziening te bepalen dat [minderjarige] aan hem wordt toevertrouwd, ingetrokken.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt nu nog:
  • te bepalen dat de ouders
  • te bepalen dat tussen hem en [minderjarige] een
  • te bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte worden gedeeld;
  • te bepalen dat de moeder dient terug te verhuizen met [minderjarige] naar haar woning te [plaatsnaam 1] dan wel een woning in de regio [regio] , alsmede te bepalen dat de moeder na terugkeer in Nederland niet mag verhuizen dan na toestemming van de vader,
  • te bepalen dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie gehad met elkaar.
- Zij zijn de ouders van het volgende kind:
- -
[minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] .
-De vader heeft [minderjarige] erkend.
- De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
- [minderjarige] woont bij de moeder.

Beoordeling

Vooraf
Voor de rechtbank staat het volgende vast. Partijen hebben rondom de periode 2012-2013 een relatie gehad waarbinnen [minderjarige] is geboren. Na het verbreken van de relatie hebben partijen er samen voor gezorgd dat de vader en [minderjarige] structureel en regelmatig contact met elkaar hadden, ook nadat hij begin 2014 met verslavingsproblematiek was opgenomen in een kliniek. Partijen hanteerden sinds vier jaar een weekendregeling waarin [minderjarige] om de week een weekend bij de vader was. Aanvankelijk was dat van vrijdag uit school tot en met zondag. Sinds een jaar verbleef [minderjarige] bij de vader van vrijdag uit school tot maandag naar school. De vader is in 2022 met zijn partner, [naam 2] , in [plaatsnaam 2] gaan wonen. [minderjarige] kent [naam 2] – eerst als beste vriendin van de vader, nu als partner van – al negen jaar, evenals [naam 2] ’s dochter, [naam 3] . [minderjarige] is samen met [naam 3] opgegroeid en zij zijn hele goede vrienden. De vader heeft [minderjarige] voor het laatst op 19 juni 2023 gezien.
[minderjarige] heeft sinds haar geboorte bij de moeder gewoond. Zij is in tien jaar tijd zes keer verhuisd. De moeder heeft toegelicht dat zij vanwege financiële tegenspoed met [minderjarige] achtereenvolgens bij haar moeder heeft gewoond, op een camping in Duinrell, en bij haar beste vriend [naam 4] in [plaatsnaam 3] , Friesland. In augustus 2020 is de moeder terugverhuisd naar [plaatsnaam 1] . De moeder heeft verder toegelicht dat zij deze zomer met [minderjarige] naar [eiland] is gegaan, niet alleen voor een vakantie maar ook om te bezien of zij zich daar definitief konden vestigen. De moeder heeft vervolgens tijdens de vakantie besloten met [minderjarige] te blijven. Zij heeft dit van tevoren niet besproken met of medegedeeld aan de vader. De moeder is in dienst van de op [eiland] gevestigde onderneming van [naam 4] . [naam 4] betaalt volgens de moeder (mee aan) de privéschool [naam school] waar [minderjarige] onderwijs volgt, alsook [minderjarige] ’s danslessen. Sinds 1 september 2023 staan de moeder en [minderjarige] geregistreerd als “niet ingezetene” in de Nederlandse basisregistratie personen.
Terugverhuizing naar Nederland
Wettelijk kader
Voorop staat dat de beslissing om te verhuizen met een kind een gezagsbeslissing is, zodat de ouder met eenhoofdig gezag deze beslissing in beginsel zonder toestemming van de andere ouder, dan wel vervangende toestemming van de rechtbank, kan nemen. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1513; zie ook ECLI:NL:HR:2023:0217 met conclusie ECLI:NL:PHR:2023:748) volgt daarentegen dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid van de met het gezag belaste ouder ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, namelijk als deze ouder niet voldoet aan de verplichting om de omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Op grond van artikel 1:247, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 8 EVRM is de rechter in dat geval gehouden alle in het gegeven geval gepaste maatregelen te nemen om de met het gezag belaste ouder ertoe te bewegen alsnog medewerking te verlenen aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de met het gezag belaste ouder om te verhuizen of een bevel aan die ouder om terug te verhuizen, kan een passende maatregel zijn.
Standpunten partijen
De vader vindt dat [minderjarige] in Nederland moet wonen en in een stabiele situatie moet opgroeien. Zij is vaak met de moeder verhuisd en nu door haar op abrupte wijze weggehaald uit haar vertrouwde omgeving om op [eiland] te gaan wonen. Het contact tussen [minderjarige] en hem is beperkt tot telefoongesprekken. Hij heeft haar al maanden niet meer gezien.
De moeder heeft toegelicht dat zij jarenlang de wens heeft gehad om naar [eiland] te verhuizen. Omgang tussen de vader en [minderjarige] is nog steeds mogelijk. Het gaat verder goed met [minderjarige] op [eiland] ; ze gaat naar school, is toegelaten tot een dansacademie, en is gelukkig.
Beoordeling
Niet in geschil is, en ook voor de rechtbank staat vast dat voorafgaand aan de verhuizing naar [eiland] er in ieder geval vier jaar lang sprake is geweest van regelmatig en stabiel contact tussen de vader en [minderjarige] . Uit het wettelijk kader, zoals de rechtbank dat hierboven uiteen heeft gezet, volgt dat ook bij eenhoofdig gezag een ouder niet ondoordacht en naar eigen inzicht kan verhuizen met een minderjarig kind. Ook bij eenhoofdig gezag zal de rechtbank moeten beoordelen wat, in dit geval, de moeder voorafgaand en na de verhuizing heeft gedaan om de omgang tussen de vader en [minderjarige] in stand te laten en te bevorderen. De rechtbank stelt vast dat de moeder niets heeft gedaan. Zij overweegt daartoe als volgt.
De moeder heeft op de zitting toegelicht dat zij de vader niet heeft betrokken bij haar voornemen om met [minderjarige] naar [eiland] te verhuizen, omdat zij bang voor hem zou zijn. Waar die angst op gegrond is, heeft zij verder niet onderbouwd, en blijkt ook niet uit de stukken. Weliswaar verliep de communicatie tussen partijen moeizaam, maar dat is geen reden om de vader niet te betrekken bij een beslissing met grote gevolgen voor [minderjarige] en het toen nog bestaande contact tussen hen. In plaats van haar ouderlijke verantwoordelijkheid te nemen en het gesprek met de vader aan te gaan, heeft zij hem voor een voldongen feit gesteld. Daarmee heeft de moeder het risico genomen dat de vader deze procedure zou starten, met mogelijk het gevolg dat [minderjarige] na een (korte) periode op [eiland] weer moet verhuizen, terug naar Nederland, met weer een andere school en weer een andere (sociale) omgeving. Met dit handelen heeft de moeder [minderjarige] ’s belang volledig uit het oog verloren.
De vader en [minderjarige] hebben elkaar sinds 19 juni 2023 niet meer gezien. Het contact is volgens de vader sindsdien beperkt tot oppervlakkige gesprekken via de telefoon. De moeder heeft weliswaar in algemene zin aangevoerd dat het contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk blijft, en dat de vader altijd welkom is op [eiland] , maar de rechtbank constateert dat de moeder de afgelopen maanden niet naar die woorden heeft gehandeld. Zo heeft de vader op 29 augustus 2023 de moeder via WhatsApp bericht dat hij op korte termijn naar [eiland] wil komen om [minderjarige] te zien, en daarom wil weten waar zij woont en wanneer zij naar school gaat, zodat hij zijn bezoek op haar schooltijden kan afstemmen. De moeder heeft daarop als volgt geantwoord: “
Goed van je dat haar vanuit jezelf wilt opzoeken. Dit zal niet op heel korte termijn zijn zoals jij wilt. Timi zal 11 september naar school gaan en dat is een proces voor haar. (…) Geef haar de tijd om te integreren.”Tijdens de zitting heeft de vader toegelicht dat hij nog steeds niet weet waar [minderjarige] woont.
Verder heeft de moeder geen concrete voorstellen gedaan om de omgang tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken en te bevorderen. In plaats daarvan heeft de moeder slechts opgemerkt dat de omgang lastig te plannen zal zijn, omdat de Spaanse vakantieperiodes niet aansluiten op de Nederlandse vakantieperiodes. Voorstellen om die praktische problemen op te lossen heeft de moeder niet gedaan. Ook is niet gebleken dat de moeder heeft nagedacht over de financiële gevolgen van een door de moeder gewenste internationale omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . Het regelmatig op en neer vliegen van [minderjarige] naar Nederland, of van de vader – mogelijk met zijn gezin – naar [eiland] , zal de nodige kosten met zich brengen. De moeder heeft weliswaar het voornemen uitgesproken om die kosten op zich te nemen, maar heeft naar eigen zeggen op dit moment weinig financiële middelen. Onduidelijk is dus of de moeder die kosten kan dragen. Op de zitting is verder gebleken dat [minderjarige] en [naam 3] contact hebben gehad om elkaar tijdens kerst te zien. De moeder heeft op de zitting toegelicht dat [minderjarige] naar de vader mag tijdens kerst en daar zo lang mag blijven als ze wil, maar ook hier neemt de moeder geen verantwoordelijkheid door zélf met de vader contact op te nemen om tot afspraken over de kerstviering te komen. Die verantwoordelijkheid lag daardoor bij de kinderen. Tegen deze achtergrond heeft de rechtbank ernstige twijfels over het vermogen en de bereidwilligheid van de moeder om het contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken en te bevorderen.
Ook als de moeder in staat en bereid is om het contact tussen de vader en [minderjarige] mogelijk te maken en te bevorderen, is de rechtbank – anders dan de Raad – van oordeel dat de door de moeder voorgestane situatie niet in het belang is van [minderjarige] . In die situatie zal [minderjarige] haar vader namelijk veel minder zien dan het geval was toen zij nog in Nederland woonde. De vader zou daarmee in plaats van een weekendvader – voor zover mogelijk – een vakantievader worden. Die forse beperking in het contact wordt niet, althans onvoldoende, gecompenseerd door het (video)bellen dat nu plaatsvindt tussen de vader en [minderjarige] . Zodoende wordt de vader – anders dan voorheen - nauwelijks meer betrokken in haar dagelijks leven. Daarnaast heeft de verhuizing ook grote gevolgen gehad voor het contact met andere belangrijke (hechtings)figuren in [minderjarige] ’s leven, waaronder [naam 3] en [naam 2] . Zagen [minderjarige] en [naam 3] elkaar eerst minimaal om het weekend, nu hebben zij slechts contact via bijvoorbeeld Whatsapp of sociale media. [minderjarige] is door de moeder weggetrokken uit de voor haar bekende sociale omgeving. Dat is niet in haar belang geweest. Blijven wonen op [eiland] draagt bovendien het risico met zich dat [minderjarige] verder verwijderd raakt van die belangrijke (hechtings)figuren, wat ook niet in haar belang is. Dat [minderjarige] inmiddels op [eiland] nieuwe vrienden aan het maken is volgens moeder, maakt dat niet anders.
De rechtbank acht het verder van belang dat de verhuizing naar [eiland] de zoveelste verhuizing is die [minderjarige] meemaakt, waarbij niet vaststaat dat de moeder nu wel voor [minderjarige] een stabiele en bestendige basis heeft gecreëerd; in die zin dat die stand houdt in de toekomst en terugverhuizing (halsoverkop) voorkomt. Over de financiële situatie van de moeder is bijvoorbeeld niets bekend. De moeder heeft weliswaar toegelicht in loondienst te zijn van [naam 4] onderneming, maar onduidelijk is hoeveel zij verdient en of zij voldoende kan blijven verdienen om het dure leven op [eiland] op termijn te kunnen blijven betalen, al dan niet financieel bijgestaan door [naam 4] . Zo kost [minderjarige] ’s privéschool meer dan € 13.000,- per jaar gedurende de zeven jaar dat zij daar volgens de moeder onderwijs kan volgen. Dit klemt temeer omdat de moeder eerder vanwege financiële tegenspoed genoodzaakt is geweest meermaals te verhuizen. Verder heeft de moeder niet inzichtelijk gemaakt of [minderjarige] onderwijs volgt aan een geaccrediteerde school die een diploma verstrekt waarmee [minderjarige] vervolgonderwijs kan genieten in Spanje of Nederland. De moeder heeft vooral benadrukt dat de school ruimte biedt aan [minderjarige] ’s mogelijke danscarrière. Bovendien is niet duidelijk of, en zo ja, hoe, de school ervoor zorgt dat de schoolprestaties van [minderjarige] niet gaan lijden onder haar dansambities.
Ook is niet komen vast te staan dat het voor de moeder en [minderjarige] te belastend zou zijn om terug te verhuizen naar Nederland. De moeder heeft gezegd dat zij bij terugkeer dakloos zullen raken, maar heeft dit niet verder onderbouwd. Daarvan is overigens eerder ook geen sprake geweest, ook niet toen de moeder het in Nederland financieel moeilijk had. Bovendien heeft de moeder eerder in Nederland een inkomen kunnen verwerven, en de rechtbank gaat ervan uit dat zij daartoe weer in staat is. De moeder heeft bovendien toegelicht dat zij een eigen onderneming heeft – [bedrijfsnaam] – en dat zij die werkzaamheden ook online kan uitvoeren. Dat [minderjarige] ’s danstalent alleen in Spanje verder kan worden ontwikkeld, staat evenmin vast, voorzover dat al van belang mag zijn. Ook in Nederland zijn (professionele) dansscholen die kinderen kunnen begeleiden naar een mogelijke danscarrière.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de moeder onvoldoende heeft gedaan om de omgang tussen [minderjarige] en de vader te bevorderen, en dat het belang van [minderjarige] om in Nederland te wonen en daar structureel en duurzaam omgang te hebben met haar vader zwaarder weegt dan het belang dat zij heeft om op [eiland] te blijven. De rechtbank zal het verzoek van de vader om de moeder met [minderjarige] terug te laten verhuizen naar haar woning in Den Haag dan wel een woning in de regio [regio] dan ook toewijzen. Wel is het in het belang van [minderjarige] dat de moeder enige tijd krijgt om de verhuizing voor te bereiden, waaronder het vinden van een woning en het inschrijven van [minderjarige] bij een school. De rechtbank zal daarom bepalen dat de moeder met [minderjarige] moet terugverhuizen vóór de Nederlandse meivakantie die loopt van 27 april 2024 tot en met 5 mei 2024. [minderjarige] heeft dan tijdens die vakantie tijd om weer aan Nederland te wennen en zich voor te bereiden op school.
De vader heeft verder verzocht om te bepalen dat de moeder na terugkeer in Nederland niet meer mag verhuizen zonder toestemming van de vader. Tijdens de zitting heeft de vader toegelicht dat dit een voorwaardelijk verzoek is, voor het geval hij niet gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] wordt belast. Omdat de rechtbank, zoals hierna zal blijken, het verzoek van de vader om ook met het gezag over [minderjarige] te worden belast hierna zal toewijzen, heeft zij over het door de vader verzochte verhuisverbod niets meer te beslissen.
Gezag
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, BW kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Conform het tweede lid van voornoemd artikel wordt een verzoek om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten indien de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt slechts afgewezen, indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten partijen
De vader heeft toegelicht dat hij graag een grotere rol wil spelen in het leven en welzijn van [minderjarige] en belangrijke beslissingen over haar wil nemen. Hij vindt dat [minderjarige] , onder andere door de vele verhuizingen, al lang geen stabiele situatie heeft. Zonder gezag kan hij daarover niet meebeslissen, en dus niet bijdragen aan het creëren van een stabiele situatie voor [minderjarige] .
De moeder heeft toegelicht dat de vader nooit een opvoeder is geweest voor [minderjarige] en dat zij nooit samen gezamenlijk beslissingen hebben genomen over haar opvoeding. Volgens de moeder kan zij er niet van op aan dat de vader verantwoordelijke keuzes neemt, daarvoor is hij te onbetrouwbaar. Verder is de communicatie te slecht om tot constructief overleg te komen met als risico dat [minderjarige] klem of verloren raakt.
Beoordeling
Uit de wet volgt het uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk met het gezag over hun kind zijn belast. De rechtbank ziet geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. Er is geen onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken. Afwijzing van het verzoek van de vader is ook niet anderszins in [minderjarige] ’s belang noodzakelijk. Dat de vader niet eerder om gezamenlijk gezag heeft verzocht om zijn rol in [minderjarige] ’s leven te vergroten, zoals de moeder naar voren heeft gebracht, is op zichzelf bezien geen reden om het verzoek van de vader af te wijzen. Integendeel, de rechtbank ziet in het recente handelen van de moeder juist een contra-indicatie voor eenhoofdig gezag bij haar. Door plotseling met [minderjarige] naar [eiland] te verhuizen heeft zij in strijd met haar belang gehandeld. De moeder zag geen reden om de vader hierin te kennen, temeer niet omdat hij niet gezaghebbend is. Tima Luca is er mede daarom bij gebaat dat haar vader ook juridisch, en daarmee ook direct voor derden kenbaar, een grotere rol in haar leven krijgt.
Dat er geen sprake is van goede communicatie tussen de ouders maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Van hen kan worden verwacht dat zij vanuit hun ouderlijke verantwoordelijkheid de toekomstige gezagsbeslissingen gezamenlijk en in goed overleg zullen nemen. Voor zover de ouders daarbij hulp nodig hebben, verwacht de rechtbank dat zij deze hulpverlening zullen inschakelen. Zo heeft de moeder op zitting toegezegd dat zij graag een ouderschapsbemiddelingstraject met de vader aangaat om tot afspraken te komen. De rechtbank gaat ervan uit dat de moeder die toezegging ook nakomt als zij weer met [minderjarige] in Nederland woont, en dat ook de vader in dat geval zijn ouderlijke verantwoordelijkheid neemt en zich volledig zal inzetten voor een dergelijk traject.
De rechtbank zal het verzoek van de vader toewijzen en hem gezamenlijk met de moeder belasten met het gezag over [minderjarige] . Om die reden wordt hieronder over een zorgregeling gesproken, niet over een omgangsregeling.
Zorgregeling
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen daaromtrent op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Nu tijdens de mondelinge behandeling een schikking op de voet van het vijfde lid van dat wetsartikel tussen de ouders onmogelijk is gebleken, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van Timi wenselijk voorkomt.
Beoordeling
Tussen de ouders is niet in geschil dat [minderjarige] de afgelopen jaren om het weekend bij haar vader was. De rechtbank zal daarom de door de vader verzochte zorgregeling toewijzen en bepalen dat [minderjarige] bij de vader verblijft om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school. Ook als op de vrijdag of maandag geen school is, wordt aansluiting gezocht bij de reguliere schooltijden. De moeder brengt [minderjarige] op de vrijdagen naar de vader, de vader brengt [minderjarige] op de maandagen naar school, of als er geen school is naar de moeder. De moeder heeft verder toegelicht dat [minderjarige] in de vakanties ook bij de vader kan verblijven. De rechtbank zal daarom ook dat verzoek van de vader toewijzen en bepalen dat de vakanties en feestdagen bij helfte en in onderling overleg worden gedeeld. De rechtbank acht de ouders in staat met elkaar hierover afspraken te maken, hetzij zelfstandig, hetzij (tijdelijk) via de advocaten, hetzij via het nog op te starten ouderschapsbemiddelingstraject.
De rechtbank zal bepalen dat de reguliere zorgregeling geldt vanaf het moment dat [minderjarige] weer in Nederland is, omdat deze dan pas uitvoerbaar is. De vast te stellen vakantie- en feestdagenregeling geldt wel meteen, omdat deze ook uitvoerbaar is in de periode dat [minderjarige] nog op [eiland] verblijft.
Hoofdverblijf
Beoordeling
Tijdens de zitting heeft de vader toegelicht dat zijn verzoek om [minderjarige] ’s hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen slechts relevant is voor het geval zij naar Nederland moet terugverhuizen en zij niet direct met de moeder een woning kan betrekken. In dat geval kan zij tijdelijk bij de vader wonen.
Zoals eerder overwogen gaat de rechtbank er niet van uit dat de moeder en [minderjarige] bij een terugverhuizing naar Nederland dakloos raken. Zij zal dit verzoek daarom afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
De vader heeft verzocht de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Bij verhuiszaken gaat de rechtbank hier behoedzaam mee om, omdat een verhuizing grote gevolgen kan hebben. Om te voorkomen dat [minderjarige] twee keer moet verhuizen in het geval de moeder in een eventueel door haar in te stellen hoger beroep in het gelijk zal worden gesteld, zal de rechtbank de beslissing over het bevel om terug te verhuizen niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren en het verzoek in zoverre afwijzen.
De beslissing ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de vakantie- en feestdagenregeling zal de rechtbank wel uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Ook als de moeder hoger beroep instelt zal gedurende die procedure de vader het ouderlijk gezag behouden en zullen de ouders de vakantie- en feestdagen die zij met [minderjarige] doorbrengen in onderling overleg moeten verdelen.

BeslissingDe rechtbank:

*
bepaalt dat voortaan [vader] (de vader), geboren op [geboortedatum 2] 1978 in [geboorteplaats 2] , samen met [moeder] (de moeder), geboren op [geboortedatum 3] 1972 te ’sGravenhage, belast is met het gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ; en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier, wanneer de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan het gezagsregister, om daarin aantekening te doen van deze beschikking;
*
bepaalt dat de moeder met [minderjarige] vóór 27 april 2024 moet terugverhuizen naar haar woning in [plaatsnaam 1] , dan wel een woning in de regio [regio] ;
*
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [minderjarige] , zodra zij weer in Nederland woont, bij de vader verblijft:
- om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
- waarbij op de vrij- en maandagen dat zij wel bij de vader verblijft maar er geen school is, wordt aangesloten bij de reguliere schooltijden; en
- waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag naar de vader brengt, en de vader [minderjarige] op maandag naar school brengt, of als dat een schoolvrije dag is naar de moeder;
bepaalt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat [minderjarige] bij de vader verblijft:
- de helft van de vakantie- en feestdagen, die de vader en moeder in onderling overleg met elkaar moeten verdelen;
- en verklaart deze vakantie- en feestdagenregeling uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M.M. Vingerling, H. Dragtsma en T.E.F. Reijnders, kinderrechters, bijgestaan door mr. N.C. Gantenbein als griffier, en uitgesproken tijdens de openbare zitting van 17 januari 2024.