ECLI:NL:RBDHA:2024:6980
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
Op 8 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een eiser van Kazachse nationaliteit die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 26 maart 2024 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met zijn verklaringen tijdens het Dublingehoor, zorgvuldig gewogen. Eiser betoogde dat de besluitvorming onzorgvuldig was, omdat het voornemen van de staatssecretaris niet inging op bijzondere omstandigheden. De rechtbank oordeelde echter dat het voornemen een feitelijke mededeling was en dat eiser de mogelijkheid had om zijn zienswijze in te dienen, wat hij niet had gedaan.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de staatssecretaris de aanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om verzet aan te tekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.