ECLI:NL:RBDHA:2024:6940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL23.32475 en AWB 23/12249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in een Handhaving- en toezichtlocatie (HTL)

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken NL23.32475 en AWB 23/12249, waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.J. Meijering, in beroep ging tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de plaatsing van eiseres in een Handhaving- en toezichtlocatie (HTL) en de opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel. Eiseres was eerder betrokken bij een ernstig incident waarbij zij fysiek geweld heeft gebruikt tegen een zwangere medebewoonster, wat leidde tot haar plaatsing in de HTL.

De rechtbank concludeert dat eiseres, ondanks haar vertrek uit de HTL, nog steeds belang heeft bij de beoordeling van haar beroepen, vooral in het licht van mogelijke schadevergoeding voor onrechtmatige vrijheidsbeperking. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van verweerders goed gemotiveerd zijn en dat de plaatsing in de HTL rechtmatig is. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken die bevestigen dat de plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming oplevert en dat de rechten van eiseres niet zijn geschonden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank de beroepen van eiseres ongegrond, zonder aanleiding voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep tegen het plaatsingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.32475 en AWB 23/12249

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaken tussen

[naam] , eiseres,

geboren op [geboortedatum] ,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

Het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen het besluit van verweerder 1 van 5 oktober 2023 waarbij verweerder 1 heeft besloten om eiseres per 4 oktober 2023 te plaatsen in een Handhaving- en toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (plaatsingsbesluit) en het besluit van verweerder 2 van 4 oktober 2023 om haar een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op te leggen.
1.1.
Verweerders hebben op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een zitting gehoord willen worden. Geen van voornoemde partijen wenst gebruik te maken van het recht op een zitting gehoord te worden. Het onderzoek ter zitting is daarom verder achterwege gebleven. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel en de plaatsing van eiseres in de HTL rechtmatig zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, ondanks dat zij niet meer in de HTL verblijft, zij een belang heeft bij een beoordeling van haar beroepen. De rechtbank acht hierbij van belang dat indien de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregel onrechtmatig zou achten, eiseres recht heeft op een schadevergoeding voor de dagen waarbij haar vrijheid onrechtmatig zou zijn beperkt. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van 18 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10505.
4. Uit de verslaglegging van verweerder 1 blijkt dat eiseres op 3 oktober 2023 op de locatie Drachten ernstig fysiek geweld heeft gebruikt jegens een zwangere medebewoonster (ten tijde van het incident 33 weken zwanger) die vervolgens per ambulance naar het ziekenhuis vervoerd moest worden. Eiseres heeft haar geduwd, geslagen met haar vuisten, kleding kapot gescheurd en haren uit haar hoofd getrokken, waarna de medebewoonster op de grond is gevallen en haar bewustzijn verloor. Eiseres bleef haar op de grond fysiek aanvallen, bedreigen en uitschelden. De medebewoonster heeft een afspraak gemaakt bij de politie om aangifte te doen jegens eiseres.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder 1 op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten dat eiseres in de HTL kan worden geplaatst. De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat eiseres het incident zelf niet ontkent. Verweerder 1 heeft het incident gedetailleerd weergegeven en de rechtbank ziet geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van die beschrijving. Verweerder 1 heeft het gedrag van eiseres terecht gekwalificeerd als een incident van zeer grote impact die het opleggen van een HTL-maatregel rechtvaardigt.
6. Bij uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:1889, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat de plaatsing in de HTL geen vrijheidsontneming oplevert en hierbij van doorslaggevend belang geacht dat eiseres nog altijd de mogelijkheid heeft om de HTL voortijdig te verlaten. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat plaatsing in de HTL in algemene zin in strijd is met de Opvangrichtlijn of artikel 3 en 8 van het EVRM.
7. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiseres betrekking hebben op de vraag of plaatsing in de HTL vrijheidsontneming oplevert en/of in strijd is met artikel 3 en/of 8 EVRM. Deze beroepsgronden slagen niet. De rechtbank ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht, geen aanleiding om anders te oordelen dan in de bovengenoemde uitspraak van 16 februari 2024. De stelling dat vrijheidsontneming kan geschieden omdat eiseres het risico loopt om onderworpen te worden aan plaatsing in een ROV-kamer kan ook niet slagen, niet gebleken is dat aan eiseres een ROV-maatregel is opgelegd. Eiseres is tijdens haar verblijf in de HTL niet in een ROV-kamer geplaatst. De rechtbank overweegt voorts dat indien eiseres in een ROV-kamer wordt geplaatst, zij tegen deze maatregel rechtsmiddelen kan aanwenden, nu dit een separaat besluit betreft.
8. Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
9. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat het besluit een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen dat besluit eveneens ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www. rechtspraak.nl.
De griffier de rechter
Een afschrift van deze uitspraak is aan partijen verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het plaatsingsbesluit kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.