ECLI:NL:RBDHA:2024:6936

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL23.35748
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met medische behandeling als verblijfsdoel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Marokkaanse nationaliteit, heeft sinds 2009 in Nederland verbleven en heeft een dochter met de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd gekregen, maar heeft hieraan geen gevolg gegeven. Verzoeker heeft medische problemen en heeft op 24 juli 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling, maar deze aanvraag is door de staatssecretaris afgewezen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op zijn bezwaar is beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2024 behandeld. De staatssecretaris heeft aangegeven dat verzoeker feitelijk niet kan worden uitgezet, omdat er nog geen laissez-passer voor hem is en er aan medische voorwaarden moet worden voldaan. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een spoedeisend belang. De enkele omstandigheid dat verzoeker in vreemdelingenbewaring zit, is niet voldoende. Bovendien is het bestreden besluit niet evident onrechtmatig, omdat verzoeker niet heeft aangetoond dat de benodigde zorg in Marokko voor hem niet toegankelijk is.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang is en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig is. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier mr. R.G.A. Beijen, en is openbaar gemaakt op 1 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35748
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

1. Verzoeker heeft de Marokkaanse nationaliteit. Verzoeker is vanaf ongeveer 2009 in Nederland en heeft een dochter met de Nederlandse nationaliteit. Met het besluit van
4 mei 2013 is aan verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd. Op 1 december 2022 is een aanvullend terugkeerbesluit opgelegd. Met het besluit van 16 februari 2015 heeft de staatssecretaris verzoeker een inreisverbod op gelegd voor de duur van twee jaar. Verzoeker heeft geen gevolg gegeven aan deze besluiten en heeft Nederland niet verlaten.
2. Verzoeker is vanaf 2015 verschillende keren strafrechtelijk veroordeeld. Met het besluit 11 augustus 2020 heeft de staatssecretaris daarom het inreisverbod van twee jaar ingetrokken en verzoeker een inreisverbod voor de duur tien jaar opgelegd. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 21 januari 2021 ongegrond verklaard.1
3. Verzoeker heeft verschillende medische problemen. Op 24 juli 2023 heeft verzoeker een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel 'medische behandeling' en heeft hij verzocht het opgelegde inreisverbod op te heffen.
4. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 9 november 2023 (het bestreden besluit) afgewezen, omdat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de voor verzoeker benodigde medische behandeling. Uit het BMA2-advies van
31 augustus 2023 volgt namelijk dat verzoeker voor zijn medische problematiek ook in Marokko behandeld kan worden. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze zorg voor hem in Marokko niet toegankelijk is. Verder heeft de staatssecretaris verzoekers aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen, omdat verzoeker niet voldoet aan het paspoortvereiste, het middelenvereiste en een gevaar vormt voor de openbare orde (artikel 16, eerste lid, onder b, c en d van de Vw).3 De staatssecretaris heeft ambtshalve beoordeeld
1. Zaaknummer AW B 20/6386.
2 Bureau Medische Advisering.
3 Vreemdelingenwet 2000.
of verzoeker recht heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, tijdelijke humanitaire gronden of in aanmerking kom voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Dit is volgens de staatssecretaris niet zo. Verder heeft de staatssecretaris het verzoek om opheffing van het inreisverbod afgewezen.
5. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat hij niet mag worden uitgezet totdat is beslist op zijn bezwaarschrift. Ook moet het (aanvullend) terugkeerbesluit worden geschorst. Verder wil verzoeker dat hij in afwachting van de beslissing op bezwaar behandeld wordt alsof hij uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw heeft en voorzieningen bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers krijgt.4
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de staatssecretaris. Telefonisch heeft als tolk deelgenomen M. Kada.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
8. Op grond van artikel 8:81 van de Awb5 kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen wanneer onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Is er spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen?
9. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, omdat in het bestreden besluit staat dat zijn bezwaar geen schorsende werking heeft. Dit heeft tot gevolg dat verzoeker uitzetbaar is en mogelijk op korte termijn uit Nederland wordt verwijderd, nog voordat de staatssecretaris op zijn bezwaar heeft beslist. Daarnaast is verzoeker in vreemdelingenbewaring gesteld. Er wordt dus actief gewerkt aan zijn uitzetting. Tegelijkertijd kan hij op dit moment feitelijk niet worden uitgezet omdat er nog geen laissez- passer (lp) voor hem is verstrekt en het BMA verschillende voorwaarden heeft verbonden aan zijn uitzetting, waaraan niet wordt voldaan. Hierdoor bevindt hij zich in een ‘juridisch niemandsland’ en duurt zijn bewaring onnodig lang. Dat is in strijd met artikel
5 van het EVRM.6 Volgens verzoeker moet de staatssecretaris eerst regelen dat aan de BMA
-voorwaarden wordt voldaan, mag dan pas worden gewerkt aan zijn uitzetting en mag hij (dus) dan pas in vreemdelingenbewaring worden gesteld. Hij heeft ook daarom een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. Als het verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen, staat namelijk vast dat hij niet mag worden uitgezet en moet de vreemdelingenbewaring worden opgeheven.
4 De voorzieningenrechter begrijpt: de verstrekking op grond van de Rva 2005.
5 Algemene wet bestuursrecht.
6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele voorwaarden.
10. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende heeft onderbouwd dat in zijn zaak sprake is van spoedeisend belang. De enkele omstandigheid dat verzoeker al enige tijd in vreemdelingenbewaring zit, is daarvoor onvoldoende. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de gevraagde voorlopige voorziening als doel heeft dat verzoeker feitelijk niet wordt uitgezet totdat op zijn bezwaarschrift is beslist. Maar op dit moment kán verzoeker feitelijk niet worden uitgezet, in ieder geval niet op korte termijn. Verzoeker heeft geen paspoort. Er loopt daarom een zogenoemd laissez-passer (lp)-traject bij de Marokkaanse autoriteiten. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris verklaard dat nog geen datum bekend is waarop verzoeker gepresenteerd wordt bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast is verzoeker feitelijk niet uitzetbaar, omdat aan verschillende (medische) voorwaarden moet worden voldaan voordat verzoeker kan reizen. Het is nodig dat de staatssecretaris een fysieke overdracht regelt aan een psychiater in Marokko en er moet een fit-to-fly keuring plaatsvinden voordat verzoeker kan worden uitgezet. Deze beide reisvoorwaarden zijn nog niet geregeld. De staatssecretaris heeft toegezegd dat zolang niet aan deze beide reisvoorwaarden is voldaan, verzoeker niet wordt uitgezet. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn standpunt dat de staatssecretaris eerst moet regelen dat aan de BMA-voorwaarden wordt voldaan, voordat de staatssecretaris mag werken zijn uitzetting. Namens de staatssecretaris is terecht naar voren gebracht dat de fit-to
-fly keuring en de fysieke overdracht pas geregeld kunnen worden als er een datum bekend is waarop verzoeker naar Marokko zal reizen.
Is het bestreden besluit evident onrechtmatig?
11. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de staatssecretaris ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
12. De voorzieningenrechter oordeelt dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat uit het BMA advies blijkt dat hij zorg nodig heeft en dat de benodigde zorg in Marokko voor hem niet toegankelijk is. Anders dan verzoeker ter zitting heeft aangevoerd, ligt de bewijslast hiervoor bij hem. Hij moet aannemelijk maken wat in Marokko de kosten van zijn behandeling zijn en hij moet ook aannemelijk maken dat die behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is.7 Verzoeker heeft een aantal stukken overgelegd waaruit blijkt dat medicatie in Marokko geld kost en algemene stukken over het Marokkaanse zorgsysteem. Daarnaast heeft hij gesteld dat de benodigde hulp alleen wordt geboden in Casablanca en Rabat, dat deze steden te ver weg liggen van het dorp waar hij vandaan komt en dat hij zich niet in die steden kan vestigen omdat dat te duur is voor hem. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg in Marokko voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Verzoeker heeft geen onderbouwd inzicht gegeven in zijn financiële situatie en heeft slechts in algemene bewoordingen gesteld dat hij in Marokko niet in aanmerking komt voor een zorgverzekering en/of dat hij geen hulp zou kunnen inroepen van lokale instanties om hem te helpen de
7 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2046.
benodigde behandeling te krijgen. Hij heeft ook niet onderbouwd dat Rabat en Casablanca voor hem niet te bereizen zijn of waarom niet van hem zou kunnen worden verlangd dat hij zich in (de buurt van) één van deze steden vestigt. De enkele stelling dat de reisafstand te groot is en dat het leven in Rabat en Casablanca duur is, is daarvoor onvoldoende.
13. Verzoeker heeft ook aangevoerd dat het strijd is met de Terugkeerrichtlijn dat de staatssecretaris het terugkeerbesluit niet opschort zolang de feitelijke overdracht niet kan plaatsvinden. Ook om die reden is het bestreden besluit evident onrechtmatig. Verzoeker heeft hierbij verwezen naar de prejudiciële vragen gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, in de uitspraak van 13 november 20238, het arrest TQ9, het arrest Paposhvili10 en artikel 3 van het EVRM. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het terugkeerbesluit hier niet ter toetsing voorligt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leent deze voorlopige voorzieningenprocedure zich alleen al om die reden niet voor het beoordelen van deze stelling van verzoeker. De voorzieningenrechter bespreekt deze stelling daarom niet inhoudelijk.
14. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de staatssecretaris de aanvraag ook heeft afgewezen omdat verzoeker niet voldoet aan het middelenvereiste en een gevaar vormt voor de openbare orde. Hierover heeft verzoeker geen gronden aangevoerd. De enkele stelling van verzoeker dat hij niets heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende. Ook verzoekers beroep op artikel 8 van het EVRM vanwege het familieleven met zijn dochter maakt het bestreden besluit niet evident onrechtmatig. Hier heeft de rechtbank in de uitspraak van 21 januari 2021 al een oordeel over gegeven en verzoeker heeft niet onderbouwd dat de situatie nu verschilt van toen. Over het in Nederland opgebouwde privéleven heeft verzoeker niets aangevoerd. Ook dit maakt het bestreden besluit dus niet evident onrechtmatig.

Conclusie

15. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskosten vergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
9 ECLI:EU:C:2021:9.
10 ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.