ECLI:NL:RBDHA:2024:6902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL24.3249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

Op 7 mei 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Syrische eiser die in beroep ging tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser voerde aan dat Spanje niet voldeed aan zijn internationale verplichtingen en dat er sprake was van bijzondere, individuele omstandigheden die de overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigde. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims over de opvang van asielzoekers in Spanje en dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel had toegepast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek naar de omstandigheden van de eiser, en dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat de overdracht aan Spanje niet in strijd was met de mensenrechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3249

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL24.3251. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard op 29 november 2023.
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. De staatssecretaris is in het besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze, waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is, niet bespreken.
Kan de staatssecretaris ten aanzien van Spanje uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten aanzien van Spanje ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Spanje houdt zich volgens eiser niet aan zijn internationale verplichtingen, zo krijgen asielzoekers bijvoorbeeld geen opvang, waardoor eiser een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondenrechten van de Europese Unie (het Handvest). Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat de verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2023 niet opgaat, nu de Afdeling zich nog geen oordeel heeft kunnen vormen over het AIDA-rapport uit 2023. Het rapport mag een update zijn, echter naar het oordeel van eiser zijn er zodanige verschillen, dan wel is de situatie zeker niet verbeterd, ten opzichte van 2022. Eiser is van mening dat ten aanzien
van Spanje sprake is van structurele en fundamentele gebreken in de opvangvoorzieningen en dat derhalve niet van hem kan worden verwacht en verlangd dat hij zijn beklag doet bij de Spaanse autoriteiten.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, de staatssecretaris er in het algemeen vanuit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Spanje dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal, in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. [2]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd om het voorgaande aannemelijk te maken. In de uitspraak van 24 juli 2023 [3] heeft de Afdeling overwogen dat het AIDA-rapport "Country Report: Spanje. 2022 Update" geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:364, is betrokken. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van structurele tekortkomingen die de hoge drempel van zwaarwegendheid van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest bereiken. De enkele verwijzing naar het AIDA-rapport is daartoe onvoldoende.
6.3.
Verder hebben de Spaanse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te zullen nemen. Daarmee garanderen de Spaanse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Mocht eiser problemen ondervinden met de opvang of in de asielprocedure, dan dient hij zich te wenden tot de (hogere) Spaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit op dit punt voldoende gemotiveerd.
Is er sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Spanje van onevenredige hardheid getuigt?
7. Eiser stelt tot slot dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht aan Spanje van een onevenredige hardheid getuigt. Eiser stelt dat hij een band heeft met de broer van zijn vrouw en dat hij een neef heeft die in Amsterdam woont. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen sprake is van een familieband tussen eiser en zijn neef.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat de in r.o. 7 genoemde omstandigheden geen aanleiding hoefden te vormen om nader onderzoek te indiceren en dat er geenszins sprake kan zijn van het niet voldoen aan het motiveringsbeginsel.
7.2.
Voor zover eiser een beroep heeft gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris in hetgeen eiser heeft aangevoerd in redelijkheid geen bijzondere, individuele omstandigheden heeft hoeven zien, die maken dat overdracht van eiser van een onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ECLI:EU:C:2019:218.