ECLI:NL:RBDHA:2024:6835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de maatregel van bewaring van een EU-burger in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Poolse burger, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had op 12 april 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, waarna hij op 23 april 2024 naar Polen werd uitgezet. Eiser stelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat hij op 21 april 2024 een aanvraag had ingediend voor toetsing aan het EU-recht, wat volgens hem rechtmatig verblijf zou opleveren. De rechtbank oordeelde echter dat het indienen van een aanvraagformulier om toetsing aan het EU-recht geen rechtmatig verblijf in het leven roept. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van een schending van het recht op een eerlijk proces. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat het rechtmatig verblijf van eiser was beëindigd en dat hij zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk had beëindigd. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de maatregel van bewaring op geen enkel moment onrechtmatig was geweest tot de effectieve uitzetting van eiser naar Polen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Uit het digitale dossier blijkt dat eiser op 23 april 2024 is uitgezet naar Polen. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring.
De maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
4. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Het standpunt van eiser
5. Eiser voert aan dat de bewaring onrechtmatig is met ingang van 21 april 2024, omdat hij op die datum een aanvraag heeft gedaan om toetsing aan het EU-recht. Op basis van deze aanvraag meent hij procedureel rechtmatig verblijf te hebben, zoals bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 november 2021 [1] volgt volgens eiser dat een vreemdeling die een aanvraag om toetsing aan het EU-recht heeft ingediend niet op grond van artikel 59 van de Vw of een andere wettelijke bepaling in bewaring kan worden gesteld. Hij verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 23 april 2024, [2] waarin is bepaald dat de uitspraak van de Afdeling naar analogie kan worden toegepast op burgers van de Unie. [3] Voor zover verweerder zou menen dat er sprake is van misbruik van recht, wijst eiser op het feit dat een aanvraag om toetsing aan het EU-recht niet misbruikt kan worden. Het betreft een declaratoir recht en eiser vraagt dus slechts om de vaststelling van een feitelijk situatie. Nu verweerder de aanvraag op 23 april 2024 heeft afgewezen, zonder eiser in de gelegenheid te stellen de ontbrekende stukken aan te vullen, heeft hij in strijd met artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehandeld.
6. Eiser voert verder aan dat zijn recht op een eerlijk proces is geschonden, nu hij is uitgezet voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Door eiser de avond vóór de inhoudelijke behandeling van zijn beroep uit te zetten, heeft verweerder hem het recht ontnomen om in persoon te kunnen worden gehoord door de rechtbank. Hij verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 25 oktober 2021. [4]
Het standpunt van verweerder
7. Verweerder heeft eisers aanvraag van 20 april 2024 [5] om te worden ingeschreven als burger van de Unie op 23 april 2024 afgewezen. Hij heeft de aanvraag beoordeeld als misbruik van procesrecht omdat de aanvraag is ingediend vanuit bewaring en op geen enkele manier is onderbouwd. Verweerder meent dat de aanvraag geen enkel ander doel kan hebben gehad dan het frustreren van de bewaring en de geplande uitzetting van 23 april 2024. Ook een spoedverzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Er stond verweerder daarom niets in de weg om eiser op 23 april 2024 uit te zetten naar Polen, zoals was aangekondigd op 19 april 2024.
8. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat de bewaring – ondanks het ingediende verzoek om toetsing aan EU-recht – op geen enkel moment onrechtmatig is geweest. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan het verwijderingsbesluit dat hem op 8 januari 2024 is opgelegd. Hij heeft zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief beëindigd, zoals omschreven in het arrest F.S. [6] Ook is niet gebleken van een wijziging in de materiële omstandigheden van eiser. Er is in het bijzonder geen enkele aanwijzing dat eiser over eigen middelen van bestaan zou beschikken, zoals hij op het aanvraagformulier heeft aangekruist. Het algemene uitgangspunt dat geen rechten kunnen worden ontleend aan rechtsmisbruik of fraude, heeft de EU wetgever opgenomen in artikel 35 van de Burgerschapsrichtlijn. [7]
9. Nu verweerder heeft aangenomen dat eiser misbruik maakt van (proces-)recht door de indiening van zijn aanvraag om toetsing aan EU-recht, verzoekt hij de rechtbank om eiser ter veroordelen in de vergoeding van de door verweerder gemaakte proceskosten.
10. Verweerder stelt zich ten slotte op het standpunt dat eisers recht op een eerlijk proces niet is geschonden, omdat zijn gemachtigde namens hem ter zitting het woord kan voeren. Verweerder heeft zich juist aan zijn opdracht gehouden om de bewaring zo kort mogelijk te laten voortduren.
Het oordeel van de rechtbank.
11. De rechtbank stelt vast dat het rechtmatig verblijf van eiser bij besluit van 8 januari 2024 is beëindigd. Eiser kreeg een maand de tijd om Nederland zelfstandig te verlaten. Die termijn liep af op 8 februari 2024. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit in rechte vaststaat. Na zijn aanhouding op 6 april 2024 is eiser op 12 april 2024 overgedragen aan de vreemdelingenpolitie in aansluiting op zijn strafdetentie. Diezelfde dag is de maatregel van bewaring opgelegd waartegen dit beroep zich richt. Uit de verklaringen van eiser en de door verweerder overgelegde informatie volgt dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de verplichting om Nederland te verlaten, dat hij geen ziektekostenverzekering heeft en dat hij een zwervend bestaan leidt waarbij hij soms beroep kan doen op een nicht die in Nederland woont en op hulp van de Stichting Barka en het Leger des Heils. Op 21 april 2024 heeft eiser een aanvraagformulier ingediend om opnieuw rechtmatig verblijf te krijgen als burger van de Unie met eigen middelen. Deze aanvraag is op 23 april 2024 afgewezen en diezelfde dag is eiser per vliegtuig uitgezet naar Polen.
12. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat het enkele indienen van een aanvraagformulier om toetsing aan het EU-recht geen rechtmatig verblijf in het leven roept. Het verblijfsrecht als EU-burger is inderdaad een declaratoir recht, zoals eiser stelt, maar dat recht kan wel beëindigd worden en kan pas weer herleven wanneer de EU-burger zijn verblijf in het gastland (in dit geval Nederland) daadwerkelijk en effectief beëindigt. Een andere uitlegging zou erop neerkomen dat de nuttige werking wordt ontnomen aan de mogelijkheid voor het gastland om het verblijf van een burger van de Unie krachtens artikel 6 van de Burgerschapsrichtlijn te beëindigen. [8]
13. Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling van 12 november 2021 [9] gaat niet op. Die zaak ging over een onderdaan van een derde land zonder verblijfsrecht, die toetsing van zijn verblijfsrecht verzocht als vader van drie minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Dat is een wezenlijk andere situatie dan de vreemdeling in deze zaak, die een burger van de Unie is, wiens verblijfsrecht als burger van de Unie juist was beëindigd.
14. Nu vaststaat dat het verblijfsrecht van eiser is beëindigd en hij zijn verblijf in Nederland niet daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd, kan het enkele indienen van een niet-onderbouwde aanvraag om toetsing aan het EU-recht geen procedureel rechtmatig verblijf opleveren, zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw. De maatregel van bewaring is daarom terecht gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en op geen enkel moment onrechtmatig geweest tot het moment van de effectieve uitzetting van eiser naar Polen.
15. Het is niet aan de bewaringsrechter om een oordeel te geven over het besluit van verweerder van 23 april 2024, waarbij de aanvraag om toetsing aan het EU-recht is aangemerkt als misbruik van (proces-)recht en om die reden is afgewezen. De bewaringsrechter stelt uitsluitend vast dat beroep is ingesteld tegen de maatregel van bewaring en dat één van de gronden die aan dat beroep ten grondslag is gelegd betrekking heeft op een verblijfsaanvraag die door verweerder als rechtsmisbruik is aangemerkt. Dat maakt niet dat het beroep tegen de maatregel op zichzelf een vorm van misbruik van procesrecht zou zijn. Eiser heeft gebruik gemaakt van de juridische mogelijkheid om zich te verzetten tegen een opgelegde maatregel van vrijheidsbeneming. Er is daarom geen aanleiding om hem te veroordelen in de door verweerder gemaakte proceskosten.
16. De rechtbank vat het beroep op schending van het recht op een eerlijk proces op als een beroep op het aanwezigheidsrecht, zoals vastgelegd in artikel 94, vierde lid, van de Vw. Eiser betoogt terecht dat het recht om op zitting te worden gehoord een fundamenteel recht is, maar dit recht is niet absoluut. [10] Er moet zwaar gewicht worden toegekend aan het streven de inbewaringstelling zo kort mogelijk te laten duren. Verweerder dient dan ook zo snel als mogelijk een overdracht te plannen en hoeft daarbij de overdrachtsdatum niet af te stemmen op de geplande zittingsdatum. Er mag prioriteit worden gegeven aan de uitzetting of overdracht. Wel rust op verweerder de verplichting om te onderzoeken of de overdracht met een uur of enkele uren kan worden uitgesteld, wanneer dit zou betekenen dat de vreemdeling in dat geval wel gebruik kan maken van zijn recht om ter zitting door de rechtbank te worden gehoord.
17. In deze zaak heeft verweerder op 19 april 2024 een aanzegging verzonden waarbij eiser is meegedeeld dat er voor 23 april 2024 een vlucht voor hem geboekt was. Anders dan bij een uitzetting over land, biedt een uitzetting per vliegtuig weinig flexibiliteit. Verweerder mocht in deze omstandigheid voorrang geven aan zijn verplichting om de inbewaringstelling zo kort mogelijk te laten duren. Eisers recht op een eerlijk proces is zodoende niet geschonden.
18. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
19. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.De uitspraak van de Afdeling ging over een onderdaan van een derde land die toetsing aan EU-recht verzocht op basis van een Chavez-Vilchez-situatie. Eiser in deze zaak heeft de Poolse nationaliteit en is dus een burger van de Unie.
5.De aanvraag van 20 april 2024 is verzonden per fax op 21 april 2024..
6.Arrest van het Hof van Justitie van de EU in zaak C-719/19, van 22 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:506.
7.Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden.
8.Zie ook het arrest van het Hof in de zaak F.S., punt 74.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2296.