Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Algerijnse vreemdeling, die op 4 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Jankie, betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat hij recht had op schadevergoeding. Tijdens de zitting op 11 maart 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een tolk en zijn gemachtigde. De rechtbank beoordeelde of de staatssecretaris de maatregel van bewaring op de juiste wijze had opgelegd en of de vreemdeling voldoende was geïnformeerd over zijn rechten.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring voldoende had gemotiveerd en dat de vreemdeling in staat was geweest om zijn belangen naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat de vreemdeling geen recht had op schadevergoeding. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije was, gezien de aanvragen voor laissez-passer die door de DT&V waren ingediend.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 maart 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.