ECLI:NL:RBDHA:2024:6703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.8808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Algerijnse vreemdeling, die op 4 maart 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S. Jankie, betwistte de rechtmatigheid van de bewaring en stelde dat hij recht had op schadevergoeding. Tijdens de zitting op 11 maart 2024 werd de zaak behandeld, waarbij de vreemdeling aanwezig was met een tolk en zijn gemachtigde. De rechtbank beoordeelde of de staatssecretaris de maatregel van bewaring op de juiste wijze had opgelegd en of de vreemdeling voldoende was geïnformeerd over zijn rechten.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring voldoende had gemotiveerd en dat de vreemdeling in staat was geweest om zijn belangen naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had hoeven volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht, en dat de vreemdeling geen recht had op schadevergoeding. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De rechtbank oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Algerije was, gezien de aanvragen voor laissez-passer die door de DT&V waren ingediend.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 maart 2024, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.8808
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Jankie), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Inleiding

Op 4 maart 2024 heeft de staatssecretaris eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2024 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1997.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet rechtsgeldig is uitgereikt. Er is alleen een informatiefolder uitgereikt met algemene informatie. Dat is in strijd met artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiser bij het uitreiken van de maatregel een informatiefolder ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ in de Arabisch Algerijnse taal heeft verstrekt. Uit openbare bron1 is de rechtbank bekend dat in deze folder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de
mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiser hierover door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die hij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4. Tijdens het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is eiser - met behulp van een tolk in de Arabisch Algerijnse taal - gewezen op zijn recht om consulaire bijstand te vragen. Eiser heeft toen gezegd dat hij hiervan geen gebruik wenste te maken. Verder heeft eiser bijstand gehad van een advocaat, zijn gemachtigde, die eiser via een piketmelding tijdig is toegewezen. Zijn gemachtigde heeft vervolgens op dezelfde dag namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. De rechtbank is daarom van oordeel dat het voor eiser duidelijk heeft kunnen worden op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. Eiser is in staat gesteld en gebleken om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring, en niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. Hoewel sprake is van een gebrek, heeft eiser geen recht op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 20231. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moet dit motiveren aan de hand van de gronden van artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b en 3c niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn.
7. De zware gronden onder 3a, 3b en 3c zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgt ook het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem onvoldoende heeft bevraagd in het kader van de vraag of volstaan had moeten worden met een lichter middel. Eiser had bij de aanhouding een document bij zich over de medische hulp die hij krijgt in België. Verder heeft eiser verklaard dat hij een vrouw en kind heeft in België. De staatssecretaris had moeten onderzoeken of eiser met een meldplicht bij zijn gezin in België kan verblijven, en aanspraken heeft op grond van het EU-recht. Eiser stelt verder dat in de maatregel van bewaring ten onrechte niets is opgenomen over dat hij stress en hartklachten heeft.
9. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de belangen van eiser en niet heeft hoeven volstaan met een lichter middel. Blijkens het proces-verbaal van gehoor bij inbewaringstelling heeft eiser voldoende gelegenheid gekregen om zijn persoonlijke belangen in het gehoor naar voren te brengen. Op de zitting heeft de staatssecretaris in dit kader verder terecht gewezen op de jurisprudentie van de Afdeling waaruit volgt dat het aan de vreemdeling is om in het gehoor uitdrukkelijk aan te geven en (met stukken) te onderbouwen waarom een gestelde relatie aan de maatregel aan bewaring in de weg zou staan en zou moeten leiden tot een lichter middel.2 Eiser heeft dit in het gehoor niet gedaan. Uit de verklaringen van eiser in het gehoor voorafgaand aan het opleggen van de maatregel blijkt verder dat hij geen rechtmatig verblijf heeft bij zijn vrouw en kind in België. Dat zou ook niet rijmen met het feit dat eiser eind 2023 nog door België aan Nederland is overgedragen op grond van de Dublinverordening. Bovendien zou een eventueel verblijfsrecht in België op grond van het arrest Chavez-Vilchez geen rechtmatig verblijf opleveren in Nederland. Eiser moet dit verblijfsrecht regelen vanuit Algerije. De situatie van eiser kan dus niet leiden tot het opleggen van een lichter middel, zoals een meldplicht, in Nederland. Verder heeft eiser in het gehoor niets gezegd over stress of hartproblemen. De staatssecretaris hoefde daar dus ook niet op in te gaan in de maatregel, en heeft verder terecht overwogen dat de gezondheidszorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting
10. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije, ook omdat er geen (kopie van een) identiteitsdocument is. Eiser verwijst daartoe naar een Afdelingsuitspraak uit 2022.
11. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat het zicht op uitzetting aanwezig is. Ter zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat de DT&V medio 2023 is gestart met het indienen van aanvragen voor een laissez-passer (lp) bij de Algerijnse autoriteiten, en dat sinds december 2023 ook lp-aanvragen van ongedocumenteerde vreemdelingen worden voorgelegd. In 2023 zijn 140 lp-aanvragen ingediend, is van 9 personen de identiteit bevestigd en is 3 keer een lp afgegeven. In 2024 (tot 29 februari 2024) zijn 77 lp-aanvragen ingediend, is van 37 personen de identiteit bevestigd en is 9 keer een lp afgegeven. In het geval van eiser zal een lp-aanvraag worden ingediend, als eisers vingerafdrukken zijn ontvangen. Gelet op de voorgaande informatie
ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat in het geval van eiser (met zijn medewerking) geen lp zal worden afgegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
12. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.