ECLI:NL:RBDHA:2024:6696

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.9183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod voor Georgische vreemdeling; procesbelang ondanks vertrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een Georgische vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar, opgelegd door de staatssecretaris op 12 februari 2024. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 18 maart 2024, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat eiser, ondanks zijn vertrek naar Georgië, nog steeds procesbelang heeft bij de beoordeling van het terugkeerbesluit. Dit is gebaseerd op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat een vreemdeling ook na vertrek procesbelang kan hebben, vooral als het besluit mogelijk gevolgen heeft voor toekomstige inreisverboden.

Eiser voerde aan dat hij recht had op een vrije termijn in Nederland en dat de staatssecretaris deze ten onrechte had beëindigd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bewijs was dat eiser met een Schengenvisum was ingereisd, en dat hij zich niet had gemeld bij de autoriteiten bij aankomst. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking was, en dat eiser ten onrechte geen vertrektermijn was gegund.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 april 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.9183
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Palanciyan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Georgische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985.
2. De rechtbank beantwoordt eerst ambtshalve de vraag of eiser procesbelang heeft bij het beroep voor zover dit is gericht tegen het terugkeerbesluit. Eiser heeft inmiddels gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit door te vertrekken naar Georgië. De rechtbank is van oordeel dat eiser toch procesbelang heeft. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)1 volgt namelijk dat, ook als de vreemdeling al vertrokken is, hij nog steeds procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het terugkeerbesluit. Dit al omdat dit besluit mogelijk in de toekomst ingevolge artikel 6.5a, vierde lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) mede ten grondslag kan worden gelegd aan een inreisverbod voor de duur van vijf jaren. In het geval van eiser is het terugkeerbesluit al ten grondslag gelegd aan een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Het beroep is dus ontvankelijk.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3660 en 21 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1178.
3. Eiser voert aan dat hij gedurende een vrije termijn in Nederland mocht verblijven en dat de staatssecretaris die vrije termijn ten onrechte heeft beëindigd.
4. De beroepsgrond slaagt niet. Er is niet gebleken dat eiser met een Schengenvisum is ingereisd, waarmee hij een vrije termijn zou hebben. En ook als eiser wel met een Schengenvisum zou zijn ingereisd, dan is de vrije termijn niet aangevangen. Eiser heeft zich bij aankomst immers niet heeft gemeld bij de Nederlandse autoriteiten. Er is dus geen sprake van een situatie waarin de staatssecretaris de vrije termijn van eiser ten onrechte heeft beëindigd. De staatssecretaris mocht dus een terugkeerbesluit opleggen.
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem een termijn voor vrijwillig vertrek had moeten geven.
6. In het terugkeerbesluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eiser geen vertrektermijn wordt gegund, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de van toepassing geachte gronden onder 4c, 4d en 4e leiden tot een onttrekkingsgevaar. De staatssecretaris heeft niet toegelicht waarom uit het feit dat eiser geen vast adres heeft in Nederland en dat hij is verdacht van een winkeldiefstal volgt dat er een risico op onttrekking is. Verder heeft verweerder ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij onvoldoende geld had om zijn uitreis naar Georgië te bekostigen. Uit het gehoor over het terugkeerbesluit en inreisverbod blijkt namelijk dat eiser al een ticket had geregeld, waarmee hij op 15 februari 2024 naar Georgië kon vertrekken. Verder beschikte eiser over
€110,-. Dit bedrag was voldoende om de periode tot zijn vertrek te overbruggen. De beroepsgrond slaagt.
8. Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris aan eiser ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden. Hieruit vloeit voort dat de staatssecretaris aan eiser ook geen inreisverbod heeft mogen opleggen. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,
10. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 april 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.