In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2024, betreft het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 2 oktober 2023 afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en het middelenvereiste. Eiser had wel een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die was verlengd. De rechtbank heeft op 19 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.
De rechtbank concludeert dat eiser het onderdeel 'Kennis van de Nederlandse maatschappij' niet heeft behaald, wat betekent dat hij niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Eiser voerde aan dat hij voldoende is ingeburgerd, onderbouwd met een diploma van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, maar de rechtbank oordeelt dat dit diploma niet volstaat voor het inburgeringsvereiste. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat eiser het inburgeringsexamen moet behalen om in aanmerking te komen voor de gevraagde verblijfsvergunningen.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met het evenredigheidsbeginsel en dat het afzien van het horen in de bezwaarfase niet tot een onbillijke situatie heeft geleid. De rechtbank laat het bestreden besluit in stand en veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan eiser, die op € 1750,- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht op hoger beroep.