ECLI:NL:RBDHA:2024:6568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
24-735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek op basis van medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 7 juli 2022 afgewezen, waarna het bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde op 20 april 2023 dat het beroep gegrond was en het besluit op bezwaar moest worden vernietigd. Op 16 januari 2024 nam de staatssecretaris een nieuw besluit, maar bleef bij de afwijzing van de aanvraag.

De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening op 19 april 2024. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwist de afwijzing op basis van het BMA-advies van 15 juni 2023, waarin zijn medische klachten worden beschreven, waaronder verslaving en psychische problemen. Eiser stelt dat het BMA-advies onvoldoende inzichtelijk en concludent is, vooral met betrekking tot zijn suïcidedreiging en de gevolgen van het uitblijven van behandeling.

De rechtbank concludeert dat het BMA-advies voldoende inzichtelijk en concludent is en dat de staatssecretaris dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. De rechtbank oordeelt dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan bij het uitblijven van behandeling en dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat de medische situatie van eiser niet leidt tot een noodsituatie in de zin van de Vreemdelingenwet. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/735

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. P. Zijlstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juli 2022 afgewezen. De staatssecretaris heeft het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard, waarna deze rechtbank en zittingsplaats op 20 april 2023 heeft geoordeeld dat het beroep daartegen gegrond is en het besluit op bezwaar moet worden vernietigd. De staatssecretaris heeft daarom op 16 januari 2024 opnieuw een besluit op het bezwaar van eiser genomen en is bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (AWB 24/736), op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
BMA-advies
4. In het BMA-advies van 15 juni 2023 worden de medische klachten van eiser beschreven, waaronder verslaving aan soft- en harddrugs, en psychische klachten zoals trauma's, PTSS en persoonlijkheidsproblemen. Dit heeft diverse keren geleid tot automutilatie, waarbij de verwondingen meestal oppervlakkig waren en soms hechtingen vereisten. De behandeling omvat medicatie en gesprekken met een psycholoog en psychiater, waarbij de duur van de behandeling moeilijk te voorspellen is vanwege het langdurige karakter van verslavingsbehandelingen.
4.1.
Het BMA verwacht verergering van psychische klachten bij het uitblijven van de behandeling. Met name bij het stoppen van methadon is er een risico op psychische ontregeling, zoals ook eerder in de Penitentiaire Inrichting (PI) heeft plaatsgevonden tijdens de afbouw van methadon. Het risico op slaapstoornissen, hallucinaties, prikkelbaarheid en agressief gedrag wordt benoemd, evenals terugval in verslavingsgedrag. Het BMA concludeert echter dat dit niet tot een medische noodsituatie zal leiden, aangezien dit - voor zover na te gaan in voortgangsverslagen van de PI Ter Apel en de informatie van de huisarts van de PI - tot op heden nooit heeft geleid tot klinische opnames, Bopz-, Wvggz-, of Wzd-maatregelen, psychoses of andere belangrijke crisissituaties, zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. Hoewel eiser in detentie in een isoleercel is geplaatst in verband met suïcidedreiging, heeft hij tijdens een gesprek met zijn behandelaar aangegeven dit niet te zullen doen vanwege zijn familie en geloof. Volgens het BMA kan eiser zich bij oplopende spanningen wel suïcidaal uiten, maar geeft hij in gesprekken daarover altijd aan dat niet te zullen doen.
4.2.
Het BMA adviseert dat eiser alleen kan reizen met begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige en een directe overdracht aan een psychiater in het land van herkomst, om mogelijke risico's van (bijvoorbeeld) automutilatie te beoordelen. Hierbij heeft het BMA een voorbeeld gegeven van een instelling waar deze behandeling mogelijk is. Het BMA bevestigt in de aanvullende adviezen van 2 augustus 2023 en 29 december 2023 dat het medisch advies van 15 juni 2023 gehandhaafd kan blijven.
Is het BMA-advies voldoende inzichtelijk en concludent?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het BMA-advies onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Hiertoe voert eiser ten eerste aan dat in het BMA-advies ten aanzien van de suïcidedreiging slechts gekeken wordt naar Bopz, Wvggz of Wzd-maatregelen (maatregelen die genomen kunnen worden als iemand niet in detentie verblijft) en niet naar andere maatregelen, zoals plaatsing in de isoleercel (maatregelen die genomen worden als iemand in detentie verblijft). Eiser licht toe dat hij tijdens de detentie herhaaldelijk in de isoleercel is geplaatst vanwege een reële suïcidedreiging. Hierbij is volgens eiser van belang dat, hoewel de grootste drang tot suïcide daarna was verdwenen en hij afspraken kon maken dat hij niet daadwerkelijk suïcide zal plegen, dat niet betekent dat er geen sprake is geweest van een reële suïcidedreiging. Dat eiser met behulp van de behandeling en medicatie niet constant dood wil, betekent volgens hem niet dat hij geen suïcide zal plegen als de behandeling wordt gestaakt. Eiser stelt dat deze motivering ten onrechte aan het bestreden besluit ten grondslag wordt gelegd.
5.1.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat het BMA in het advies van 15 juni 2023 en de aanvullende adviezen van 2 augustus 2023 en 29 december 2023 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe tot de conclusie is gekomen dat uitblijven van de behandeling voor de psychische klachten naar verwachting niet zal leiden tot een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Hierbij heeft de staatssecretaris erop gewezen dat volgens het BMA het uitblijven van de behandeling tot op heden nooit heeft geleid tot klinische opnames, Bopz-, Wvggz- of Wzd-maatregelen, psychoses of andere belangrijke crisissituaties, zoals een gedocumenteerde suïcidepoging. Uit het BMA-advies en de aanvullende nota’s blijkt volgens de staatssecretaris verder dat de medisch adviseur zich heeft gebaseerd op informatie van eisers behandelaren binnen de PI Ter Apel en op de voortgangsrapportages van de psycholoog en psychiater, waarbij de plaatsing in de isoleercel is betrokken en geconcludeerd werd dat geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Eisers stelling dat het BMA ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het gegeven dat eiser gedetineerd was, dient volgens de staatssecretaris daarom ook te falen. Ook blijkt volgens de staatssecretaris dat eiser zich bij oplopende spanningen wel suïcidaal kan uiten, maar dat hij ook altijd aangeeft dat niet te zullen doen. Verder heeft de staatssecretaris gewezen op eisers verklaringen tijdens de hoorzitting van 7 december 2023. Daar heeft eiser weliswaar verklaard dat hij zich zorgen maakt over zijn suïcidale neigingen, maar hij heeft toen ook herhaaldelijk aangegeven dat hij dit niet wil doen. De staatssecretaris heeft daarom geconcludeerd dat uit kan worden gegaan van de juistheid en volledigheid van het BMA-advies.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] moet de staatssecretaris zich er, indien hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat dit – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien het advies niet aan deze eisen voldoet, zal het daarop gebaseerde besluit reeds daarom in rechte geen stand kunnen houden.
5.3.
Deze rechtbank en zittingsplaats [2] oordeelde eerder dat de voortgangsrapportage van de PI Ter Apel onvoldoende kenbaar bij het BMA-advies was betrokken en dat ook niet duidelijk was waarom het stoppen van de behandeling zorgt voor een verergering van de psychische klachten en ontwenningsverschijnselen, maar waarom dat niet tot een medische noodsituatie leidt. Ook was het de rechtbank onduidelijk of de medische situatie van eiser op dat moment gelijk was aan die in het verleden en hoe de suïcidedreiging zich hiertoe verhoudt.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het (nieuwe) BMA-advies van 15 juni 2023 wel voldoende inzichtelijk en concludent en heeft de staatssecretaris dit advies daarom aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat hij in detentie zat. Het BMA heeft namelijk de medische gegevens van de huisarts van de PI Ter Apel en de voortgangsrapportages van de psychiater en psycholoog van de PI Ter Apel kenbaar betrokken bij het advies, door daaruit af te leiden welke behandeling eiser ontvangt, dat eiser tijdens gesprekken met zijn behandelaar heeft verklaard niet tot suïcide over te gaan en dat het uitblijven van de behandeling blijkens die stukken tot op heden nooit heeft geleid tot klinische opnames of crisissituaties. In het advies is ook betrokken dat eiser weliswaar in april 2022 in een isoleercel is geplaatst in verband met suïcidale uitspraken, maar daarna (meermaals) heeft aangegeven dat hij dat niet daadwerkelijk zal doen. De rechtbank acht deze redenering navolgbaar, waarbij van belang is dat alle door eiser overgelegde informatie bij het advies is betrokken, alsook de plaatsing in de isoleercel tijdens zijn detentie.
5.5.
Anders dan eiser betoogt, heeft het BMA daarbij voldoende inzichtelijk gemaakt dat geen daadwerkelijke suïcidedreiging zal bestaan bij het uitblijven van de behandeling. Eisers psychische problemen en de daarmee gepaard gaande suïcidale uitingen en automutilatie, maken immers niet dat daarmee sprake is van een medische noodsituatie in de zin van artikel 64 van het Vw. Ingeval van een medische noodsituatie moet namelijk vaststaan dat het achterwege blijven van de behandeling (op korte termijn) zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. [3] Het BMA heeft in dat kader voldoende inzichtelijk gemaakt dat in het verleden geen sprake is geweest van concrete crisissituaties, zoals een suïcidepoging, en dat eisers huidige situatie onveranderd is. De rechtbank overweegt dat eiser ook geen nadere stukken heeft overgelegd die de gestelde suïcidedreiging bij het uitblijven van de behandeling onderbouwen. De rechtbank komt tot de slotsom dat het BMA aan de hand van de overgelegde medische informatie voldoende inzichtelijk en concludent heeft gemotiveerd dat het uitblijven van de behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn.
6. Daarnaast betoogt eiser dat ten onrechte in het besluit wordt overwogen dat niet is gebleken dat zonder hechtingen van zijn verwondingen sprake zou zijn van een noodsituatie op korte termijn. Ten aanzien van de automutilatie is volgens eiser medisch ingrijpen vereist, waarbij het gebrek daaraan zal leiden tot een medische noodsituatie. Het BMA had volgens eiser daarom na moeten gaan of deze behandeling in het land van herkomst beschikbaar is.
6.1.
Volgens de staatssecretaris blijkt uit het BMA-advies niet dat sprake is geweest van dermate ernstige verwondingen dat bij het uitblijven van hechtingen een medische noodsituatie wordt verwacht.
6.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris, nu niet uit het BMA-advies blijkt dat het uitblijven van de behandeling van de verwondingen zou leiden tot een medische noodsituatie. De enkele, niet onderbouwde, stelling van eiser dat dit wel het geval is, doet hier niet aan af.
7. In het BMA-advies is ook aangegeven dat eiser fysiek moet worden overgedragen aan een psychiater, zodat na aankomst in het land van herkomst beoordeeld kan worden of eiser behandeling nodig heeft. Eiser stelt dat het BMA ten onrechte niet heeft bekeken of deze behandeling in het land van herkomst beschikbaar is.
7.1.
De staatssecretaris heeft overwogen dat in het BMA-advies een voorbeeld is gegeven van een instelling waar behandeling mogelijk is. Hiermee heeft het BMA volgens de staatssecretaris voldoende inzichtelijk gemaakt dat een verantwoorde fysieke overdracht aan deze instelling plaats kan vinden en dat een eventuele noodzakelijke behandeling daar beschikbaar is. Ter toelichting heeft de staatssecretaris verwezen naar het Protocol BMA, waaruit volgt dat de reisvoorwaarde ‘fysieke overdracht’ een geheel andere betreft dan het criterium ‘medische noodsituatie’. Deze voorwaarde wordt geadviseerd als direct medisch ingrijpen wordt verwacht vlak na de reis, waarbij het BMA niet verantwoordelijk is voor het regelen of uitwerken van de reisvoorwaarden (zoals de fysieke overdracht). Het BMA adviseert, zo heeft de staatssecretaris uitgelegd, alleen welke reisvoorwaarde medisch noodzakelijk is, waarna de Dienst Terugkeer en Vertrek uitvoering geeft aan die reisvoorwaarde.
7.2.
De rechtbank volgt eiser niet, aangezien het BMA duidelijke reisvoorwaarden geeft en daarbij een voorbeeld noemt van een instelling die de fysieke overdracht kan bewerkstelligen. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat de fysieke overdracht los moet worden gezien van het criterium ‘medische noodsituatie’, waardoor eiser niet wordt gevolgd in zijn standpunt dat moet worden bekeken of medische behandeling beschikbaar is. De fysieke overdracht aan een psychiater wordt door het BMA zinvol geacht om te beoordelen of eiser zichzelf iets aan zal doen in (bijvoorbeeld) de vorm van automutilatie, zodat eiser daarvoor ter plaatse behandeld kan worden. Dat betekent echter niet dat het BMA meent dat er sprake zal zijn van een medische noodsituatie, waar een beschikbare behandeling voor moet zijn. Ook op dit punt is het BMA-advies daarom voldoende inzichtelijk en concludent.
8. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de beroepsgrond van eiser aangaande het afwachten van zijn verzoek om voorlopige voorziening in Nederland, nu hij de behandeling van zijn beroep in Nederland heeft kunnen afwachten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Vastgelegd in het beleid van de staatssecretaris in paragraaf A3/7.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000.