ECLI:NL:RBDHA:2023:5685

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
AWB 22/7066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van uitstel van vertrek op basis van medische omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse vreemdeling, had op 2 mei 2022 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar zijn aanvraag werd op 7 juli 2022 afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 3 november 2022 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 3 maart 2023 behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) niet inzichtelijk en consistent is, en dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische situatie, waaronder verslaving aan harddrugs, psychische klachten en automutilatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris het BMA-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon leggen, omdat het BMA niet voldoende had aangetoond dat het advies zorgvuldig tot stand was gekomen en dat het inzichtelijk was.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had voldaan aan de vergewisplicht en dat er een aanvullend medisch advies moest worden gevraagd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Eiser kreeg ook een vergoeding van zijn proceskosten, vastgesteld op € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/7066

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, staatssecretaris

(gemachtigde: mr. K. Nunninga).

Inleiding

Bij besluit van 7 juli 2022 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 november 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

1.1.
Eiser heeft op 2 mei 2022 verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
1.2.
Op 21 juni 2022 is door het Bureau Medische Advisering (BMA) advies uitgebracht. Uit het advies blijkt dat bij eiser sprake is van verslaving aan hard drugs, psychische klachten en automutilatie, chronische rug- en schouderklachten, anemie, hemorrhoiden en obstipatie. Eiser krijgt voor zijn verslaving en psychische klachten medische behandeling in de vorm van medicatie en gesprekken met een psycholoog en psychiater. Daarnaast krijgt hij voor de rug- en schouderklachten fysiotherapie. Volgens het BMA is wat betreft de psychische klachten een termijn voor de behandeling moeilijk te geven en is behandeling van verslaving doorgaans een langdurig traject dat meerdere jaren in beslag neemt. Eiser gebruikt voor zijn klachten medicijnen. Het BMA verwacht geen medische noodsituatie op korte termijn bij het uitblijven van behandeling. Wel verwacht het BMA dat bij het staken van de behandeling ontwenningsverschijnselen en een toename van de psychische klachten te verwachten zijn, maar omdat dit volgens het BMA in het verleden nooit heeft geleid tot psychische opnames, WVGGZ, of WZD maatregelen, psychoses of andere belangrijke crisissituaties zoals een gedocumenteerde suïcidepoging zal er zonder behandeling geen sprake zijn van een noodsituatie. Volgens het BMA kan eiser reizen, waarbij begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige om calamiteiten op het vliegveld en tijdens de reis te voorkomen noodzakelijk is. Verder dient eiser tijdens de reis de medicatie te continueren en wordt aanbevolen dat hij een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
1.3.
Bij het primaire besluit van 7 juli 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar het advies van het BMA van 21 juni 2022.
1.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de staatssecretaris benoemt het BMA de automutilatie en de hierbij noodzakelijke hechtingen en benoemt het BMA ook dat bij stopzetten van de behandeling de psychische klachten zullen toenemen en dat er een risico op psychische ontregeling is. Volgens de staatssecretaris heeft het BMA de informatie van de PI Ter Apel bij de beoordeling van de medische situatie van eiser betrokken. Dit geldt ook voor de suïcide dreiging.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft beroep ingesteld. Eiser heeft betoogd dat niet is voldaan aan de vergewisplicht. Het feit dat het BMA de automutilatie en de psychische ontregeling benoemt, maakt niet dat het advies inzichtelijk en consistent is. Het BMA maakt niet duidelijk hoe het mogelijk is dat er wel sprake kan zijn van automutilatie en van psychische ontregeling maar dat er toch geen sprake zal zijn van ernstige psychische schade op de korte termijn. Voorts stelt eiser dat het BMA inzichtelijk moet maken waarom er geen sprake zou zijn van een suïcide dreiging, te meer nu uit de overgelegde voortgangsrapportage van PI Ter Apel blijkt dat eiser in isolatie is gezet vanwege een suïcide dreiging.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling, niet verantwoord is om te reizen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), zoals de uitspraken van de Afdeling van 30 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1674) en van 16 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1598), moet verweerder, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag van een zodanig advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris het BMA-advies van 21 juni 2022 niet aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
4.4.
Uit de door eiser overgelegde voortgangsrapportage blijkt dat eiser methadon slikt voor zijn drugsverslaving en dat dit nog niet volledig is afgebouwd. In de voortgangsrapportage is hierover vermeld dat op 20 januari 2022 de dosering methadon is afgebouwd van 20 mg naar 15 mg en op 22 maart 2022 is vermeld dat de dosering is afgebouwd van 15 mg naar 10 mg. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat sprake is geweest van suïcidedreiging en dat eiser hiervoor in isolatie is geplaatst.
4.5.
In het BMA-advies staat onder punt 3 vermeld dat de afbouw van methadon tot een toename van de klachten en psychische ontregeling heeft geleid. Wat betreft de automutilatie staat onder punt 2 vermeld dat eiser aan automutilatie doet en dat dit in het verleden is gebeurd, waarvoor hechtingen noodzakelijk waren.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat uit het BMA-advies onvoldoende blijkt dat het BMA de door eiser ingebrachte voortgangsrapportage van PI Ter Apel heeft betrokken in zijn beoordeling. Dat de voortgangsrapportage valt onder de stukken die het BMA bij de advisering heeft betrokken, kan de rechtbank niet uit het BMA advies afleiden. De voortgangsrapportage is in ieder geval niet kenbaar in het BMA-advies betrokken.
4.7.
Het BMA zegt in antwoord op vraag 4 dat naar verwachting het staken van de behandeling wel tot ontwenningsverschijnselen en toename van de psychische klachten zal leiden maar dat er toch geen sprake zal zijn van een medische noodsituatie op korte termijn omdat dit in het verleden nog nooit tot een crisissituatie heeft geleid. De rechtbank acht niet inzichtelijk hoe het behandelverleden van eiser de enkele voorspellende factor is voor de vraag of er bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn ontstaat. Er is ook onduidelijk of de medische situatie van eiser op dit moment gelijk is aan zijn situatie in het verleden. Ook is onduidelijk hoe de suïcidedreiging zich hiertoe verhoudt.
4.8.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de staatssecretaris niet voldaan aan de op hem rustende vergwisplicht. De staatssecretaris zal dan ook in het kader van een zorgvuldige besluitvorming een aanvullend medisch advies moeten vragen aan het BMA. Daarbij zal de staatssecretaris de door eiser ingebrachte voortgangsrapportage ter beoordeling aan het BMA moeten voorleggen. De overige beroepsgronden laat de rechtbank onbesproken.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Het besluit komt voor vernietiging in aanmerking omdat het niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te houden. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde van € 837 ,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 november 2022;
- draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J Boerlage-van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van mr. M.B.A. Mensink, griffier en openbaar gemaakt op 20 april 2023 door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.